Album Willem Pée
(1973)–Willem Pée– Auteursrechtelijk beschermdDe jubilaris aangeboden bij zijn zeventigste verjaardag
[pagina 27]
| |
Enkele formele aspecten van een Gezelle-gedicht
| |
[pagina 28]
| |
't hondekot staat daar, en ...
- 't is al zoo lange! -
Hoe is de naam van dien
anderen hond?
Ach, hoe verheugen mij,
ach, hoe verheffen
de oudere dagen mijn
diepste gemoed!
Is er wel iemand, die 't
ooit kon beseffen
wat gij, oud hof, mij nu
zegt, mij nu doet?
Zalige lieden, al
te arglooze menschen,
weinig begeerdet gij,
groot was uw hert!
- Kon het maar helpen, met
weenen en wenschen,
weêr ate ik roggenbrood,
naast u, aan 't berd!
28-1-1897.
Omdat het bestek begrensd en het gedicht tamelijk uitgebreid is, zal ik mij bij deze ontleding moeten beperken. Laten wij beginnen met metrum en ritme. De metrische structuur is dactylisch: Deze versmaat komt bij Gezelle eerder zelden voor, zoals Jac. Van Ginneken reeds heeft vastgesteld in zijn opstel Rythme en Versmaat bij Guido Gezelle, inleidend tot de bundel Rijmsnoer in de Jubileum-uitgaveGa naar eind2. De dactylus is een zeer gebonden metrisch type met een sterke initiale stuwing, een aanvangsklemtoon met uitgesproken karakter. De eerste slag geeft het vers een forsere, soms hardere toon dan de meer vloeiende, soepele jambe of amfibrachys. Anders dan Van Ginneken, ben ik er niet toe geneigd aan een metrisch schema in het algemeen een welomschreven expressieve betekenis te binden, al is in dit gedicht | |
[pagina 29]
| |
de keuze van de dactylus zeker geschikt om een heftig opwellende emotie uit te drukken. Men stelt al spoedig vast dat de verhouding van metrum en ritme in Terug zeer vrij is. Dat is kenmerkend voor Gezelles taalschepping, zeker in zijn tweede lyrische periode. De relatie van metrum en ritme varieert voortdurend. Zo laat hij soms vóór een kommapunt in het midden of aan het einde van een versregel een of twee onbeklemtoonden weg, zoals in r. 4 van strofe I: en verder: Elders schrijft hij bewust antimetrisch, zoals in r. 1 van strofe III: Soms allitereert hij jambisch, bijvoorbeeld in r. 2 en 3 van strofe III: Typisch voor het ritme in dit gedicht is dat, op een paar uitzonderingen na, de aanvangslettergreep in alle verzen intensief wordt beklemtoond. Dat verschijnsel harmonieert met de intensieve, forse aanzet van het dactylisch metrum. Gezelles ritmische schepping is een vrij amalgaam van metrisch conformisme met vrije ritmische varianten: apocope's, ametrie en antimetrie. Vooral de intensiteitsaccenten spelen daarbij een belangrijke rol. Zij steunen meestal de metrisch beklemtoonde syllabe van de dactylus, maar soms vallen zij ook op lettergrepen waar men geen klemtoon verwacht. In het eerste deel van strofe III treft deze anomalie: Zij verdwijnt in het tweede deel voor een conforme harmonie van | |
[pagina 30]
| |
metrum en ritme. Zo wordt in deze strofe een mooi en geëquilibreerd ritmisch contrast geschapen. Ook in strofe IV zal niemand r. 5 conform met het metrum lezen: 't hondekot staat daar, en ...
In strofe V vloeit het gedicht harmonisch op de brede, hier emfatische stroom van de dactylus, tot wij in r. 6 verrast worden door een mitraillade van accenten: De twee minst beklemtoonde lettergrepen, kan men wellicht niet gans onbeklemtoond noemen. In strofe VI krijgen wij een identiek ritmisch contrast als in de vorige: zes regels waarin metrum en ritme volkomen conform-harmonisch lopen, daarna twee regels waarin intensiteitsaccenten op de meeste woorden ritmische staccato's scheppen: Ook de leestekens, met de pauzen die zij scheppen, zijn in dit gedich belangrijk. Soms breken zij de normale samenhang van de dactylische metriek. Dit gebeurt reeds in de eerste twee regels door komma's: In r. 5 en 6 van strofe II integendeel versterken zij de symmetrie, terwijl in strofe III de punctuatie, samen met de antimetrie, voortdurend weer staccato's schept. Variërend krijgen wij dan in strofe IV, zoals in de tweede, weer parallellisme door het plaatsen van komma's in r. 3 en 5 met de komma-punten na r. 2 en 4, doch retardering door de leestekens in de tweede strofe-helft. In strofe V wordt de punctuatie harmonisch in het ritme ingeschakeld, behalve in de laatste twee regels waar drie komma's zeer expressief de ritmische taalstroom stuiten: wat gij, / oud hof, / mij nu
zegt, / mij nu doet?
Precies dezelfde tegenstelling stellen wij vast in de laatste strofe. Daar komt mede door de plaatsing van de komma's in de eerste zes | |
[pagina 31]
| |
regels een mooi syntactisch en ritmisch parallellisme tot stand; doch in de laatste twee regels helpen de komma's het ritme saccaderen en vertragen. De overeenkomst met vorige strofe is opvallend. Toen hij dit gedicht schreef, was Gezelle zich reeds lang bewust van de grote én subtiele uitdrukkingswaarde van de punctuatie in de poëzie, van haar mogelijkheden tot het realiseren van symmetrie of variatie in de taalschepping. Vooral in zijn tweede lyrische periode heeft de punctuatie voor hem geen vaste plaats meer in een vooraf bepaald taalschema (metrisch, strofisch), maar wordt zij als vrij expressiemiddel in de taalschepping beschouwdGa naar eind3. Wie de klankexpressie beluistert, stelt vast dat Gezelle hier minder naar sonoriteit en melodie heeft gestreefd dan in andere gedichten. Wat de klinkers betreft, heeft hij nergens naar intense acoustische effecten gestreefd. Alleen in strofen II en III vindt men, tot op zekere hoogte, een harmonisch spel van klank-echo's. In strofe II wordt dit verwezenlijkt door het overheersende herhalen van ǒ en ō in vodden, blommen (4 ×), gesprongen, volk, en: boven, zoo (2 ×). In strofe III is er een expressieve afwisseling van ǎ, en ā in: daar (3 ×), vader, baden, tegader, tegaâr, en: dat (2 ×), zat, arbeid, bracht, handen. Men voelt dat Gezelle zich hier even laat meeslepen door die wondere kracht tot taalverklanking, die hem zo vaak heeft gefascineerd. Doch hier slechts discreet, niet zo nadrukkelijk. De esthetisch-expressieve kracht van de medeklinkers is in dit gedicht veel sterker, soms in regels als zaâlbrugde 't dak van
de schure; (d-t-d-k-d)
of: weêr ate ik roggenbrood
naast u, aan 't berd
bijzonder sterk. Het korte bestek laat mij evenwel niet toe dit in het gehele gedicht aan te wijzen, ik moet tot een belangrijk verschijnsel beperken: het stafrijm. Iedereen weet dat Gezelle daar dol op is. In elke strofe springen hier alliteraties naar voren. Zij zijn in de taal van Gezelle even creatief door associatie als in de Mei van Gorter. Strofe II biedt bijvoorbeeld een mooi specimen van allitererende taalschepping en gedicht-opbouw: Boven die vodden zijn
blommen gesprongen;
| |
[pagina 32]
| |
onder die vodden zit
volk en gezin:
blommen van vrede, zoo
ouden, zoo jongen,
blommen van buiten en
blommen van bin.
De alliteraties worden hier verstrengeld met assonantische klankecho's, zoals ook elders: Daar is 't, dat moeder zat;
daar is 't, dat vader
vond ...
Van groot belang bij de klank-ritmische analyse van het gedicht is de vaststelling dat het voor het grootste deel uit eenlettergrepige woorden bestaat. Het bevat 185 woorden, waarvan 124 eenlettergrepig zijn, dus ongeveer twee derde. Dat is voor de taalexpressie betekenisvol. Men kan dit verschijnsel, uit klank-ritmisch oogpunt, in verband bren-, gen met andere: het gebruik van de heftig beklemtonende dactylus, het voortdurend breken van het dactylisch metrum door het weglaten van onbetoonde lettergrepen, door ametrie en antimetrie, de voorkeur voor ‘harde’ elementen in het akoestisch veld. Het gaat hier om zovele verschijnselen die het zachte en aangename euritmische (of melodische) vervloeien van het vers stremmen, stuiten. Dat de overvloed van monosyllaben op bepaalde momenten tot een gesaccadeerde dictie verplicht, is duidelijk. Aldus in de tweede helft van strofe V, die 17 eenlettergrepige en 2 meerlettergrepige woorden bevat: Is er wel iemand, die 't
ooit kon beseffen
wat gij, oud hof, mij nu
zegt, mij nu doet?
en in de laatste regels van strofe VI, waarin wij 7 eenlettergrepige woorden aantreffen: weêr ate ik roggebrood,
naast u, aan 't berd!
Het rijm heeft Gezelle in dit gedicht niet sterk gevaloriseerd. Hij heeft corresponderende rijmwoorden voorzien in de 2e en 6e en in de 4e en 8e regel: twee vrouwelijke en twee mannelijke rijmen. Hij plaatst | |
[pagina 33]
| |
ze telkens in de ietwat kortere versregels, die hij ook grafisch als inspringende regels heeft onderscheiden. Algemeen beschouwd mag men beweren dat in de eerste lyrische periode van Gezelle de rijmwoorden bij voorkeur in éénzelfde of analoge syntactische en ritmische contekst worden geplaatst, zodat in het gehele gedicht een symmetrische structuur van de taal wordt gerealiseerd. Het repetitie-beginsel is in die periode in het ritme, in alle grammaticale geledingen en de hele syntactische opbouw, bij Gezelle oersterk. In zijn tweede lyrische periode is dit niet meer het geval. Taal-creatieve vrijheid en variëteit zijn, ook bij de plaatsing van het rijm, overheersend. Zo kan men bijvoorbeeld in de context van de rijmwoorden in strofe III: herte bracht; daar
groten, te gaâr.
geen syntactische of ritmische symmetrie of parallellie aantreffen. In strofe II is dat parallellisme er wel. De rijmende verstregels: volk en gezin:
blommen van bin.
voltooien beide twee geëquilibreerd-symmetrisch op elkaar afgestemde strofe-helften. In andere strofen van dit gedicht zou men van semi-parallellisme kunnen spreken. Dit betekent dat Gezelle in dit gedicht - in zijn laatste periode over het algemeen - minder geregeld naar-het-rijm-toe schrijft. Het heeft in dit gedicht zeer geringe taal-creatieve waarde; het behoort voor hem veeleer tot die elementen, welke hij als behorend tot het stramien, dat hij creatief te vullen heeft, vooraf aanvaardt. Het is toch aardig vast te stellen hoe hij er, met zijn virtuozenknepen en de vrijheid die hij zich toemeet, toch perfekt in slaagt het rijmwoord telkens op zijn plaats te brengen. Verdere ontleding van stijl, struktuur, beeld, symbool, die té ver de mij toegemeten ruimte zou overtreffen, is hier onmogelijk, zodat deze hulde voor Willem Pée zoveel te klein is in verhouding tot mijn waardering en vriendschap voor de geleerde en de mens. Doch elders hoop ik U, beste Willem, het geheel te schenken. |
|