De psalmen Davids
(1663)–Aernout van Overbeke– Auteursrechtvrij
[pagina 667]
| |
En komt Heer ick sta reede,
De schijn // Van mijn
Lamp die flickert // Ia sy blickert
's Is gesnooten
En met oly vol gegoten.
2. Kom Heer, kust my met uwen mondt,
Dewijl ghy hebt mijn ziel doorwondt,
V hebb' ick uytverkoosen,
Mijn hert wert door uw' komst verblijdt,
Mijn Uytverkooren, want ghy zijt
Veel schoonder als de roosen,
Ey kom // Bruygom
Want de minne // Laet mijn sinnen
Niet meer rusten,
Door 't verlangen na haer lusten.
3. Bloem tot Saron vol soete reuck,
Vw voorhooft sonder vouw of kreuck,
Vw lieffelijcke wangen,
De luyster van uw aengesicht,
Vw oogen suyverder als 't licht
Die hebben my bevangen;
Komt dan // Ras an
Mijn gedachten // V verwachten
Wilt de schreeden
Van uw gang wat vlugger treeden.
4. Mijn Koning pronckt in Ophyrs Gout
Sijn Huys dat is van Ced'ren hout
Sijn Kleedt gestickt met Zijde
Sijn Kroon is van schoon Esmaralt
En Amathist, waer med' hy bralt
In spijt die hem benijden,
| |
[pagina 668]
| |
Laet mijn // Hert zijn
Vry van sorgen // Tot den morgen
Seker slapen,
Want ghy zijt mijn Schilt en Wapen.
5. Dat uw' genade my verschijn',
Mijn waerdste Lief, uw schenckels zijn
Als marmere pylaren,
Ghy ruyckt als 't hout op Libanon,
Vw weesen is een held're Son
Met swart gekrulde hayren,
Al 't kruyt // Heeft uyt
By de kleeden // Uwer leden
Die de Roosen
Gaen te voor in reuck en bloosen.
6. Uw Staet-Ioffers zijn hoogh geacht,
Als die daer tellen haer geslacht
Van Konincklijcken Bloede.
Ick heb mijn Vrient gesocht, gewacht,
Vergeefs, 'k ga rusten dese nacht,
Mijn leen zijn mat en moede,
Maer 't hert // Niet werdt
Door de lusten // Van het rusten
Aengedreven,
Om op alles acht te geven.
7. Siet daer heb ick sijn stem gehoort,
Mijn Lief die klopt vast aen de poort,
Ick sal ten bedd' uyt rijsen,
En met hem wand'len overal,
Waer my mijn Bruygom leyden sal,
En hem mijn plicht bewijsen,
Singt speelt // En queelt
| |
[pagina 669]
| |
Hoe beneden // Quam gereden
Godt de Heere,
Om sijn lieve Bruydt te eeren.
|
|