De psalmen Davids
(1663)–Aernout van Overbeke– Auteursrechtvrij
[pagina 332]
| |
Der wreed' Egyptenaren,
Doe wierd Godes erfdeel Iudaes stam,
Israël hy tot sijn volck aennam
En leyd' haer door de baren;
Den afgrond dient haer tot een brugh,
Voor haer weeck de Iordaen te rugh,
De bergen swaer van lijf en top
Die sprongen als de rammen op,
De heuvelen gelijck een lam
Wanneer het eerst ter weyde quam.
Hallelujah, Hallelujah.
2. Zee, wat was 't dat uwe kolck stont bloot?
En Iordaen dat ghy te rugge vloot
Met aerselende stroomen?
Heuvelen en bergen schoon van top,
Waer van springt ghy als de rammen op
Die eerst ter weyde komen?
't Is al voor Godts gesicht vervaert,
| |
[pagina 333]
| |
Sijn oogh doet zidd'ren zee en aerdt,
Voor Iacobs Godt schrickt al wat leeft,
Die uyt de rotsen water geeft,
Die oock keysteenen splijten doet
En maecktse tot een watervloet,
Hallelujah, Hallelujah.
Hier mach men het Gloria uyt den navolgenden 115 Psalm. v. 5 ouder Comp. singen. |
|