De psalmen Davids
(1663)–Aernout van Overbeke– Auteursrechtvrij
[pagina 331]
| |
2. Wierd Iudaes stam Godts Heylighdom,
En Israël sijn heerschappye,
De zee, die 't sagh, vloodt dan weerom,
Dan weer van bangigheyt ter zyen.
3. De Iordaen nam voor haer de vlucht,
De Bergen als de rammen sprongen,
De Heuv'len dansten in de lucht
Gelijck der Schapen dart'le Iongen.
4. Wat was 't zee dat uw' kolck stond bloot?
Wat deed' uw' boesem doch soo schroomen
Iordaen? dat ghy te rugge vloot
En weeckt met aerselende stroomen?
5. Wat springt ghy bergen schoon van top?
Verciert met soo veel groene stammen,
Wat huppelt ghy, ghy heuv'len op,
Niet anders als de dart'le rammen?
6. Ghy aerd' beeft voor het aenschijn Godts,
Trilt voor hem bergen en valleyen,
Die tot een watervloedt den rotz,
En tot Fonteynen maeckt de keyen.
|
|