De psalmen Davids(1663)–Aernout van Overbeke– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina 293] [p. 293] Psalm CIII. David verweckt hem selven en alle creaturen op om Godt te looven, voor alle Geestelijcke, ende lichamelijcke weldaden. Oock op de wijse van den navolgenden 103 Psalm. oud. Comp. MYn ziele looft den Heere, En wat in my is sing' sijn naem, Mijn ziele geeft hem eere, Spant alles tot sijn roem te saem, Om 't goed' aen u bewesen, Die schelt uw' sonden quijt, Wiens heyl u komt genesen, Die u van sieckten vrijdt, Die heeft verlost uw' leven En door sijn gunst verschoont, Die u veel goets komt geven, [pagina 294] [p. 294] En met genade kroont. 2. Hy heeft uw' mondt versadight Met sijne goetheyt en met vreught, Hy heeft u begenadight, En weder op een nieuw verjeught Gelijck de Adelaren; Hy doet gerechtigheyt Aen die hier qualijck varen, Hy helpt die onder leyt: Aen Moyses openbaerde Hy sijne Heyl'ge paen, Aen Israël verklaerde Hy sijne wonderdaen. 3. De Heer die is lanckmoedigh, Barmhertigh, vriendelijck en sacht, Hy helpt de Vromen spoedigh Wanneer sy t'onder zijn gebracht, Hy sal niet eeuwigh kijven, 't Duurt maer een kleyne tijdt, Sijn Heyl sal haest verdrijven De gramschap; hy kastijdt Niet naer ons overtreden, Noch hy vergeldt ons niet Na d'ongerechtigheden Die van ons zijn geschiet. 4. Soo hoogh des Hemels Salen Zijn boven 't Aerdtrijck uytgebreyt, Soo hoogh zijn oock de stralen Van Godes goedertierentheyt [pagina 295] [p. 295] By die geen die hem vreesen, En hoopen op sijn troost; Soo verr' het West kan wesen Van 't helder dagend' Oost, Soo veer doet hy de sonden Oock wijcken van ons af, Haest werdt sijn' hulp bevonden, Maer langsaem sijne straf. 5. Godt doet met die hem vreesen, Gelijck het Vaderlijck gemoedt (Vervreemt van valsch te wesen) Met sijne lieve kind'ren doet; Hy kent ons nietigheden, Hy weet wy zijn als stof, Als bloemen die op heden Of morgen vallen of, Wanneer sy van de winden En hagel zijn geschent, Zijn sy niet meer te vinden Haer plaets is onbekent. 6. Heel anders is het, Heere, Met uwe goetheyt sonder endt, Die ghy aen die u eeren En over haer kindts kind'ren sendt. Ghy helpt die sich van sonden En overtreding wacht, Wiens hert van uw' verbonden Werdt nimmer afgebracht. Ghy hebt uw' Troon verheven, Gevest in 's Hemels Sael, Als ghy geboon komt geven [pagina 296] [p. 296] Soo beeft het altemael. 7. Komt nu ghy Hemels Helden, Die eeuwigh past op sijn geboon, Wilt 's Heeren roem vermelden, Singt van sijn Konincklijcken Troon: Looft hem ghy Leger-scharen Die uytvoert sijnen last, Ghy Heylige Dienaren Die altoos op hem past: Looft hem al sijne wercken, En geeft hem prijs en eer Ghy Aerd' en Hemels percken, Mijn ziele looft den Heer. 11. Gloria. Vorige Volgende