De psalmen Davids
(1663)–Aernout van Overbeke– Auteursrechtvrij
[pagina 297]
| |
Die u kroont met genade,
Hy die u maeckt gesond,
Die u veel goets komt geven
En spijst uw' ziel met vreught,
Hy die weerom uw' leven
Als d'Arenden verjeught.
2. Hy sal 't gerichte plegen,
Tot voordeel van die zijn beswaert;
Hy heeft sijn' daen en wegen,
Aen Moyses en sijn volck verklaert.
Barmhertigh en genadigh,
Lanckmoedigh is de Heer,
Hy twist oock niet gestadigh
Maer stelt sijn toorn ter neer,
Hy komt ons weder troosten,
Soo wijd den Avondstond
Gelegen is van 't Oosten,
Verdrijft hy onse sond.
3. Godt doet met die hem vreesen,
Gelijck het Vaderlijck gemoedt
(Vervreemt van valsch te wesen)
Met sijne lieve kind'ren doet:
| |
[pagina 298]
| |
Hy kent ons nietigheden,
Hy weet wy zijn als stof,
Als bloemen die op heden
Of morgen vallen of,
Wanneer sy van de winden
En hagel zijn geschent,
Zijn sy niet meer te vinden,
Haer plaets is onbekent.
4. Heel anders is het Heere
Met uwe goetheyt sonder endt,
Die ghy aen die u eeren
En over haer kinds kind'ren sendt.
Hy heeft sijn Troon verheven,
Gevest in 's Hemels Sael,
Komt hem nu eere geven
Ghy Eng'len altemael;
Looft hem all' sijne wercken,
Buyght alle voor hem neer
Ghy Aerd' en Hemels percken,
Mijn ziele looft den Heer. 11. Gloria.
|
|