De psalmen Davids
(1663)–Aernout van Overbeke– Auteursrechtvrij
[pagina 287]
| |
VAn recht en goetheyt sal ick singen,
En Psalmsingen van Godts eer,
Ick sal verstandigh doen mijn dingen,
En gaen op uw' wegen Heer;
Wanneer sult ghy, als ghy hebt belooft,
My de Kroone setten op het hooft?
2. 'k Sal voor mijn huysgesin t'huys wand'len
Onbevleckt en reyn van hert,
Ick sal niet valsch noch listigh hand'len,
Van wien 't quaedt verbannen werdt,
't Geen dat van de Boosen werdt gedaen
Sal my in het minst niet kleven aen.
3. Ick sal der quaden naem uytschrappen,
Wrijven uyt mijn heugenis,
Die in het heym'lijck achterklappen,
En wiens tong' op schaed' uyt is
Sal ick dooden, en de trotsche lien
Sal ick voor mijn oogh niet willen sien.
4. Ick sal aen haer mijn gunst betoonen
| |
[pagina 288]
| |
Die op uwe wegen treen,
Sy sullen in mijn Huysen woonen
Om mijn' ampten te bekleen:
Die bedrogh en valsche leugens dicht
Sal ick bannen van mijn aengesicht.
5. Seer vroegh sal ick ten bedd' uyt treden,
En op alle straten gaen,
Om all' die ongerechtigheden
Wercken, uyt de Stadt te slaen,
Op dat uwe wooning zy geschuymt
Als 't geboeft uw' Heyl'gen Tempel ruymt.
|
|