De psalmen Davids(1663)–Aernout van Overbeke– Auteursrechtvrij Vorige Volgende Psalm XCIX. Een vermaninge tot Godts lof ende dancksegginge van wegen sijn macht, gerechtigheyt ende goedertierentheyt, na het exempel van Moses ende Aaron. GOdt regeert dat al de volcken beven, Sijnen Scepter is van groote kracht, Hy sit tusschen Cherubijns verheven, Al het Aerdtrijck schrickt voor sijne macht. 2. Zions bergh doe Godes eere rijsen En verhef hem boven al wat leeft, Komt ghy menschen sijne daden prijsen Door wiens Heyl'ge naem het alles beeft. 3. Prijst des Konings sterckte, die de reden Seer bemint; ghy oordeelt altoos wel, Ghy hebt Heer gepleeght gerechtigheden, En gevonnist recht in Israël. [pagina 284] [p. 284] 4. Komt Godt met ootmoedigheyt begroeten, En verheft hem hoog, knielt voor hem neer, Buyght u voor den voetbanck sijner voeten, Want geen Heyligh is 'er als de Heer. 5. Moyses en sijn Broeder Aron waren Sijne Priesters, Samuel aenbadt Sijnen naem, voor sijn gewijd' Altaren, Godt heeft lust aen haer gebedt gehadt. 6. Godt die sprack tot haer door eene wolcke, En sy onderhielden sijne Wet, Sijn Geboden leerden sy den volcke, Tot wiens leer sy waren ingeset. 7. Heer uw' ooren hebben als sy spraken Voor haer klacht en bidden op gestaen, Doch alsoo dat ghy haer sloegt met wraecke Als sy hadden tegens u misdaen. 8. Prijst den Heer den Schepper uwer zielen Voor den bergh van sijn getuygenis, Komt met neergeboogen herten knielen Want de Heer alleenigh Heyligh is. Vorige Volgende