De psalmen Davids
(1663)–Aernout van Overbeke– Auteursrechtvrij
[pagina 272]
| |
Sterckt' en hoogheyt strecken hem tot kleden,
De aerd' is vast, op datse niet en wordt,
Wanck'lend, naer om hoogh of na beneden;
Eeuwigh duurt zijn Kroon,
En sijn vasten Troon
Duurt van eeuwigheyt tot eeuwigheden.
2. De wateren verheffen sich o Heer,
De Rivieren swellen op en groeyen,
Sy bruysschen over 't velt hoe langs hoe meer
Of sy over 't Aerdrijck wilden vloeyen,
Doch haer domme kracht
Is niet veel geacht
By den Heer, hy sluyts' als in een boeyen.
3. Want Godt is veel stercker als de Zee
En de groote Wateren met haer bruysen,
En rasen sy, hy maecktse weer gedwee,
Met een wenck dwingt hy haer als met sluysen,
Men wandelt nimmer mis
In Godts getuygenis,
't Heylighdom is cierlijck in sijn Huysen.
|
|