De psalmen Davids
(1663)–Aernout van Overbeke– Auteursrechtvrij
[pagina 270]
| |
De goedertierentheyt van onsen Heer
Te loven als de Son komt rijsen,
En als hy 's avonts weer gaet dalen
Van Godts getrouwheyt te verhalen.
2. 't Is lieffelijck een voorbedachten Psalm
Met Luyt en Harpen saem te paren,
En dat de vingers na der keelen galm
Met kunst gaen wand'len langs de snaren;
Ghy Heere doet mijn ziel verblijden,
V sal ick loven t' allen tijden.
3. O Heer hoe groot zijn uwe wonderdaen!
Hoe onbegrijp'lijck uw' gedachten!
Geen onvernuftigh man en kan verstaen
Hoe groot ghy Heere zijt te achten,
De Dwasen kunnen 't niet bemercken
En zijn als blindt in uwe wercken:
4. Hoe kan het komen in haer sot verstandt,
Dat ghy de Quaden schoon laet bloeyen
Gelijck het groene kruydt op 't vette landt
Om haer daer na weer uyt te roeyen,
En om den boom met spruyt en telgen
Der Boosen eeuwigh te verdelgen?
5. Maer ghy sit in den Alderhoogsten Troon,
Almachtigh, eeuwigh, Heer der heeren,
| |
[pagina 271]
| |
Vw' wreevelige vyant sult ghy doon
En door uw' gramschap doen verteeren,
Die ongerechtigheyt beminden
Sult ghy verstroyen en verslinden.
6. Gelijck d' Eenhoorns hoorn, sult ghy mijn eer
Verheffen, ghy hebt my begooten
Met oly, 'k sal dan sien hoe ghy ter neer
Al mijn Bespieders hebt gestooten,
Als dan soo sal ick sien en hooren
Hoe ghy mijn vyant deed versmooren.
7. Maer die rechtvaerdigh is sal staen in 't groen,
Gelijck een Palmboom sal hy wassen,
Gelijck op Libanon de Ceders doen,
Geen stercke wind sal hem verrassen;
Maer in Godts Hoven sal hy bloeyen
En nimmer houden op van groeyen.
8. Sy sullen in haer grijsen ouderdom
Met schoone vruchten zijn geladen,
Met groent' en vet behangen zijn rondsom,
Om te verkondigen Godts daden:
Hy is mijn rotz, in spijt der winden,
Geen onrecht is by hem te vinden.
|
|