De psalmen Davids
(1663)–Aernout van Overbeke– Auteursrechtvrij
[pagina 255]
| |
Veer boven Iacobs wooningen in 't rondt;
Ghy schoone Godes Stadt,
Wy hooren wel hoe dat
All' de volckeren uw' schoonheyt loven.
2. Egyptenlandt en Babel sullen zijn
In 't getal gestelt der Vytverkooren,
De Tyriër, de Moor, en Philistijn
Sal in Ierusalem
Oock woonen, men sal hem
Nemen aen, voor Burger daer gebooren.
3. De Alderhooghste sal hem stellen vast,
En hem by sijn Bondgenooten boecken,
En seggen, dees' is vreemdeling noch gast,
In Zions Heyl'ge stee
Is sijn geboort'-plaets mee,
Men behoeft die elders niet te soecken.
4. O Zion, mijne vreught, het ga u wel!
Mijne Sangers sullen in u singen
Vermengt met alderhande snarenspel,
En mijn Fonteynen al
Veel klaerder als Kristal,
Sullen binnen uwe muuren springen.
|
|