De psalmen Davids
(1663)–Aernout van Overbeke– Auteursrechtvrij
[pagina 253]
| |
Lost uw' Knecht die sich op u vertrouwt,
Om uw' gena roep ick den ganschen dagh,
Warmt mijn ziel die was van vreese kout,
Verheftse weer op dats' u loven mach.
2. Want ghy Heere zijt alleenigh goet,
Die garen schelt de schulden quijt,
Ghy vertroost al die u valt te voet,
Och weest dan nu van my niet wijdt,
'k Roep u in den dagh mijns droefheyts aen,
Want ghy verhoort my; onder al de Goon
Is 'er geen die voor u kan bestaen,
En geene wercken zijn als uw' soo schoon.
3. Voor u sal sich buygen 't Heydendom,
't Welck is gemaeckt door uwe handt,
En den roem van uwen naem rondom
Verbreyden door het gansche landt:
Ghy zijt groot, die wonderwercken doet,
Ghy zijt alleen Godt, wijst m' uw' wegen Heer
Dat ick in uw' waerheyt set mijn voet,
Och buygh mijn hert dat het u vreesen leer.
4. Heer mijn Godt ick sal uyt 's herten grondt
Verkondigen uw' roem en eer,
Soo lang als ick aessem met mijn mondt
| |
[pagina 254]
| |
Soo lang sal ick u singen Heer.
Godt uw' goedertierentheyt is groot,
Ick lagh gansch afgeslooft en neergedruckt,
Al mijn kracht was weg, mijn ziel was doot,
Maer ghy hebt haer weer uyt het graf geruckt.
5. De Hovaerdige zijn opgestaen
En rotten tegens my te saem,
De Tyrannen willen my verslaen,
Sy dencken niet eens op uw' naem,
Maer ghy zijt altoos genadigh Heer,
Barmhertigh, en lanckmoedigh sonder endt,
Vwe goetheyt duurt hoe langs hoe meer,
Het licht uw's waerheyts maeckt ghy elk bekent.
6. Sie my aen uyt uw' Genadens-Troon,
Versterck uw' Knecht met kracht en eer,
En verlost uw's arme Dienstmaegts Soon,
Bewijst m' een liefde-teecken Heer,
Op dat mijne Haters als sy sien
Dat ick van uwe handt geholpen ben,
Van beschaemtheyt uyt mijn oogen vlien
En daer door mogen komen tot beken.
|
|