De psalmen Davids(1663)–Aernout van Overbeke– Auteursrechtvrij Vorige Volgende Psalm LXXXV. Gebedt dat Godt sijn Gemeente wil genadigh wesen gelijck hy voor die tijdt geweest is, ende haer verlost heeft. GHy Heer hebt aen uw' landen gunst betoont, Ghy loste Iacob uyt sijn banden, De sond' waer med' uw' volck u had gehoont Is weghgenomen door uw' handen, Ghy die geen haet meer in uw boesem draegt, Hebt door uw' goetheyt uwen toorn verjaegt. 2. Brengt yeder weer waer dat hy t' huys behoort, Selah Set uwe gramschap eens ter zijden; Sult ghy dan eeuwigh op ons zijn verstoort, Heer sullen wy dan moeten lijden, Dat uw' verbolgentheyt ons dagh en nacht Vervolge, van geslachte tot geslacht? 3. Sult ghy u noyt ontfermen goede Godt, En ons verlossen uyt het lijden? Op dat uw' volck door haer verbetert lot Sich weder mach in u verblijden; Betoont ons wederom barmhertigheyt, En helpt uw' volck dat schier verslagen leyt. [pagina 252] [p. 252] 4. 'k Moet hooren wat de Heere seggen sal, Gewis sal hy van vrede spreecken, En maecken bly sijn Gunstgenooten all', Maer dats' haer stinckende gebreecken Niet weder sullen volgen, nochte gaen Gelijck voor desen op der Dwasen paen. 5. By die hem vreesen is sijn heyl bereyt, Op dat sijn eer by ons mach woonen, De Waerheyt en de Goedertierentheyt Die sullen dan malkander kroonen Gerechtigheyt sal, yeder een tot rust, Van d'Eendracht en de Vrede zijn gekust. 6. De Waerheyt sal ter aerde spruyten uyt, Gerechtigheyt sal nederreeg'nen; Vyt 's Hemels Troon, Godt sal het landt met kruyt, Met ooft, met vrucht, en boomen zeeg'nen; Gerechtigheyt sal voor sijn aenschijn gaen, En op den wegh sals' in sijn voetstap staen. Vorige Volgende