De psalmen Davids
(1663)–Aernout van Overbeke– Auteursrechtvrij
[pagina 222]
| |
DE Heer die is bekent
In Iudaes schoone Tent,
In Isr'ël is hy Koning,
En Salems stercke wal
Behaeght hem boven al,
Tot Zion is sijn wooning.
2. Godt heeft des vyants boogh
Gebroocken voor sijn oogh,
Sijn pylen en sijn schichten,
Sijn schilt, sijn swaert, sijn macht
Heeft hy tot niet gebracht,
En d'Oorelogh doen swichten.
3. Ghy zijt veel stercker, Heer,
Als die sich met geweer
In 't roof-geberght onthouden,
Ghy hebt haer Heyr ontbloot
Van sterckten, en gedoodt
Die op haer macht betrouwden.
4. Geen kracht was in haer handt,
| |
[pagina 223]
| |
Sy lagen overmandt
Gelijck als doodt ter aerden,
En voor uw' dreygen Heer,
Zijn sy gesoncken neer
Met Wagenen en Paerden.
5. Wie is 'er die niet swicht
Wanneer uw' aengesicht
Met gramschap is ontsteecken?
Ghy spreeckt uw' oordeel uyt,
En voor het sterck geluyt
Is 't aerdtrijck schier besweecken.
6. Het wierd gansch stil, wanneer
Ghy spreeckt het oordeel Heer
Tot voordeel van de Vromen,
En doe men wierd gewaer
Dat uwen arm tot haer
Verlossing was gekomen. Selah.
7. Hoe meer m' 'er tegen bast
Hoe dat Godts eer meer wast,
Maer wee den tegenspreecker!
Hy en sijn overschot
Sal zijn gedoodt van Godt
Die komen sal als wreecker.
8. Wanneer ghy zijt belaen,
En dat de noot u aen
Den Heere doet gedencken,
Belooft dan, en ghy sult
Betalen uwe schult,
Hem brengende geschencken.
9. Godt is alleen gevreest,
Hy die der Vorsten geest
| |
[pagina 224]
| |
Snijt af gelijck de druyven,
Hy die der Princen Troon
En Koninglijcke Kroon
Doet als het kaf verstuyven.
|
|