De psalmen Davids(1663)–Aernout van Overbeke– Auteursrechtvrij Vorige Volgende Psalm LIII. Na de oude Compositie. Op de wijsen van den 18, 39, 137. beyde comp. ende 139. beyd. comp. Psal. DE werelt leeft als dol en sot, In alle grouw'lijcheden, Sy spreeckt in 't hert, daer is geen Godt, En past op recht noch reden. Godt sagh van boven uyt de locht, Of hy misschien een vinden mocht [pagina 160] [p. 160] Die na sijn stem wouw hooren: Maer 't was vergeefs gesocht van Godt, 't Was al verettert en verrot, En 't recht vertsandt verlooren. 2. Is by dit goddeloos Geslacht, Noch kennis noch geweten? Waer door mijn volck, als vee geslacht, Is als het broodt gegeten. En roept dit volck den Heer niet aen? Een groote schrick sal haer verslaen, Daer niets en was te vreesen. De Heer heeft sijn benauwde vest Die was belegert, op het lest Weer nieuwe hulp bewesen. 3. De Heere heeft des vyants macht En hoop verstroyt daer heenen, Hy heeft door sijner armen kracht Vermorselt sijne beenen. Och dat de hulp uyt Zion quam En dese plagen van ons nam, En hielp ons uyt het lijden! Dat souw soo ouderdom als jeught In Israël doen zijn verheught, En Iacob doen verblijden. 4. Gloria. Vorige Volgende