De psalmen Davids
(1663)–Aernout van Overbeke– Auteursrechtvrij
[pagina 158]
| |
En niemant gaet den rechten gang,
All' zijn sy afgeweecken,
Elck haet het goed', des Heeren Woordt
Leyt heel verslagen en versmoort,
Men hoort van Godt niet spreecken.
2. Godt sagh van boven uyt de locht,
Of misschien hy een mocht vinden
Die noch om sijnen Schepper docht,
En sijn heyl'ge naem beminde:
Maer 't was vergeefs gesocht van Godt,
't Was al verettert en verrot,
Haer vuyle wonden stoncken;
Sy lachten om der Wijsen raedt,
En sy verblijden sich in 't quaedt,
Van moetwil dol en droncken.
3. Is by dit goddeloos Geslacht,
Noch geen kennis noch geweten?
Waer door mijn volck, als vee geslacht,
Is gelijck als broodt gegeten:
En roept dit volck den Heer niet aen?
Een groote schrick sal haer verslaen,
Daer niets en was te vreesen.
De Heer heeft sijn benauwde vest
| |
[pagina 159]
| |
Die was belegert, op het lest
Weer nieuwe hulp bewesen.
4. De Heer die heeft des vyants macht
En sijn hoop verstroyt daer heenen,
Hy heeft door sijner armen kracht
Doen vermorselen sijn beenen.
Och dat de hulp uyt Zion quam,
En dese plagen van ons nam!
En hielp ons uyt het lijden;
Dat souw' soo ouderdom als jeught
In Israël doen zijn verheught,
En Iacob doen verblijden. 4. Gloria.
|
|