De psalmen Davids
(1663)–Aernout van Overbeke– Auteursrechtvrij
[pagina 151]
| |
Oock op de wijsen van den 17. 22. ende voor gaende 51 Psalm.
ZYt my genadigh Godt mijn Heer,
Dat sich uw' oor tot mywaerts keer',
Wisch' al mijn overtreding uyt,
Dat sich uw' goetheyts bron ontsluyt
Neemt acht op mijn gebeden
Om uw' barmhertigheden:
En wasch' my reyn van sonden
Waer in ick ben bevonden;
Want ick ontkenn' mijn misdaedt niet,
Ick biecht gelijck het is geschiet,
Mijn sonden blijven voor my staen,
V Heer hebb' ick alleen misdaen,
En uwe Wet geschonden.
| |
[pagina 152]
| |
2. Op dat ghy Heer tot aller tijdt
In uw' gericht rechtvaerdigh zijt;
In sond' ben ick gebooren,
Mijn moeder van te vooren
Had my in sonden oock ontfaen:
Die reyn van herte voor u gaen,
En na de waerheyt jagen,
In die schept ghy behagen.
Ghy leerde my uw' wijsheyt Heer;
Ontsondight my met Isop weer
En wascht my wit als sneeuw: de vreught
Maeckt mijn gebeente weer verheught
Het welck ghy had geslagen.
3. Keer van mijn sond' uw' aengesicht,
Sy koom' oock niet in uw' gericht;
Wilt mijne schult niet straffen,
Maer weer in my verschaffen
Een vasten geest, een suyver hert,
Geeft dat ick niet verstooten werd',
Als ick kom voor uw' oogen,
Aenschouwt my met medoogen.
Neemt uwen Heyl'gen Geest niet wegh,
Die my helpt op, wanneer ick legh;
Geeft my de vreugd' uw's heyls, uw' Geest
Bevochtige mijn pit en keest
Het welck was aen 't verdroogen.
4. Soo sal ick die uw' Wet versmaen,
En die met sonden zijn belaen
Vw' wegh en woorden leeren,
Op dat sy sich bekeeren.
Verlost my oock van bloedtschult Heer,
| |
[pagina 153]
| |
O Godt mijns heyls, soo sal uw' eer,
Soo lang ick roer mijn tonge,
Van my oock zijn gesongen.
Ontsluyt mijn lippen, dat mijn mondt
Vw' lof verbreyde in het rondt;
Ghy hebt geen lust tot offerhandt,
'k Hadd' anders op 't Altaer verbrandt
Veel oss'- en stiere-longen.
5. Brengt aen Godt een verslagen geest,
Dat offer dat behaeght hem meest,
Dan sal hy uwe klachten,
Noch tranen niet verachten.
Doet by u Zion Heer het best'
Om uwe goetheyt, wilt de vest
Ierusalems opbouwen;
Dan sult ghy weer aenschouwen
Hoe Israël u off'ren sal,
Hoe menigh var uyt sijne stal
Sal na het Heyligh Outer gaen,
Dan sult ghy sien uw' lust daer aen,
En veel van Offer houwen. 12. Gloria.
|
|