Beschrijvinge der stad Leyden (fragment)
(1641)–Jan Jansz. Orlers– Auteursrechtvrij14. Clachte vande Burgheren over den grooten hongher noot aen Pieter Adriaensz. vander Werff: Mannelicke antwoorde opte zelve: Eenighe uytghewekene schrijven weder aen Leyden: Den Admirael Boysot schrijft aende Heer van Noortwijck: Den Prince comt int Leger by Boysot, ende voordert het ontset.Sommighe quamen oock op desen tijdt by den Borgermeester Pieter Adriaensz. vander Werf hem voorhoudende heuren grooten honger-noot, die sy hem met claechlicken ende dreychlicken woorden vertoonden, meynende dat sy hem hier door beweghen souden, dat hy middelen soude soecken om met den Vyanden te handelen. Ga naar margenoot*Hy antwoordede hun cort ende vromelick: Siet lieve Mede-burgers, ick hebbe eedt gedaen, die ick verhope door den gever aller goeder gaven stantvastelick te houden: Soo ghy met mijn doot beholpen zijt, ick moet eens sterven, ende het is my even vele oft ghyt doet op alsulcker mate, ofte de Vyandt: Want mijn sake is goet. Sijt ghy dan met mijn doot beholpen, neemt mijn lichaem, snijdet ontstucken, ende | |
[pagina 517]
| |
deylt daer van soo vele als strecken magh, ick bens ghetroost. Met dese antwoorde waren de voorsz. Borgeren alsoo in heur ghemoet geslagen, dat sy sonder eenige verder woorden van daer gingen. Om dit vyer der tweedrachticheyt te meer op te blasen, den ontrouwen twistighen moet te gheven, den vroomen in heure moet te doen swacken, ende den Burgeren oock metter daet te thoonen dat de voorverhaelde woorden ende onmogelickheyt van ontset waerachtich was, heeft de voorsz. Wybisma met ettelicke uytgewekene Burgeren op den 22. Septembris aen die van Leyden voor de laetstemael gheschreven, gelijck hier inder somme naevolgende is.Ga naar margenoot*
Liefde dwong hun andermael te schrijven, dat sy wel souden toesien de Stad van Leyden niet te bringen in de uyterste ellende, als daer gheen ghenade en soude zijn: Souden daer om niet te wijs by heur selven wesen, te seer betrouwende op het ontset vanden Prince van Orangen. Ende ten eynde dat sy mochten bemercken datmen heur woude uyt alle benautheyt verlossen, so maeckten sy hun sterck heur Paspoorten te bestellen voor drie ofte vier Persoonen die des Co. Ma. Leger (twelck rontomme heur Stad lagh) souden comen besichtigen, ende bemercken oft het mogelick soude zijn dat syluyden te water oft te lande mochten ontset werden, presenteerden eenighe vanden heuren middelder tijt in Stad te senden: Oft belieftet hun eenighe te senden om te parlementeren, men soude middelen vinden: In raet ende daet en soudemen hun in gheenen gebreke vinden: Souden daerom dit advertissement niet te rugge stellen, dan daer op antwoorden met den Brengher: Hun ten laetsten wenschende dat heur Godt woude behoeden ende op sulcke wijse in heur herten wercken, dat alle saken mogen comen tot een goet eynde.
Onder stondt V luyden Vrunden in alles wat wy vermogen:
I. v. Matenesse de Wybisma. Cornelis vander Hooch Claesz. Claes Oom Iansz. Buytenwech. Mees Alewijnsz. Garbrant Meesz. Reyer Iacobsz.
Op de spijtige voorverhaelde woorden, dit ende ander schrijven ende het lasteren van verscheyden vyanden des Vaderlants dwelck noch dagelicx geschiede, is van sommighe Burgeren van de Stadts Muyren niet alleenlick een Romeynsche dan een Machabeeusche antwoorde gegeven, weerdich der eeuwiger gedachtenisse: | |
[pagina 518]
| |
Ga naar margenoot*Ghy fondeert alle uwe redenen op onsen honger-noot, ende dat het onmogelick is ons te ontsetten: Ghy noemt ons hondeneters: ende catten-eters: ons en ontbreeckt noch gheen victualie: ghy hoort Honden, Koeyen ende Peerden in onse Stadt: So ons immers ten laetsten meer ontbreect, soo hebben wy noch yegelic eenen slincken arm die wy sullen op eten, altijt den rechten noch behouden om den Tyran, met u luyden sijnen bloetdorstighen hoop, van onse Muyren te keeren. Ga naar margenoot*Ende alsoo verde ghy ons daer nae immers te geweldich mocht vallen, ende de Heere ons door onse verdiende straffe in uwen handen woude geven, (twelck wy nochtans sijn eeuwige goetheyt toe betrouwen dat hy niet sal) soo en willen wy daerom van sijn woordt niet wijcken noch ophouden onse Vaderlantsche Vryheydt te verdedighen: Iae liever inden uytersten noot onse Stadt selve in brant te steken, dan dat sy u te nutte soude comen, ende wy uwe slaven worden: Want het is ons lijdelicker met den Machabeen in den strijt omme te comen, dan jammer aen onse volc ende heylichdom te sien, namelick uwe bloetdorsticheyt over onse lichamen ende conscientien te lijden.
Ga naar margenoot*Tot dese ende diergelijcke redenen hebben de vrome Burgers Huysvrouwen eensdeels heur Mans gemoediget: Want daer warender vele die liever in heur huysen van hongher wilden sterven, dan hun inder Tyrannen handen te begeven. De Exempelen van Naerden, Zutphen, Mechelen, Haerlem (spraken zy) zijn te versch ende gedencken ons te wel. Den 22. September, soo hebben die van Leyden van hare Muyren op vele plaetsen achter Soeterwoude nae de Weypoort toe, een grooten brant gesien: ende men heeft veel Ruyteren ende Beesten sien trecken nae Voorschooten op 'thoge, waer uyt voorseecker besloten werde dat den Vyant genootsaeckt was eenighe Schanssen te verlaten, waer inne de Burgeren seer verblijt waren. Ga naar margenoot*Ten selven dage na Middagh omtrent drie uyren is de Trompetter (daer hier voor van vermaent is) komen rijden vande Poel-brugghe na de Stadt, tot voor de Reynsburger-poorte, omtrent anderhalf uyr ghewacht hebbende na de antwoort opte Brieven vanden Gouverneur Lannoy: ten laetsten so zijn met een Schuytgen het Marengat uytgelaten Henrick van Brouckhoven, Schout, Andries Schot, ende Cornelis Arent Dircxsz. van Gruythuysen, beyde Capiteynen deser Stede, ende zijn gegaen by den Trompetter, hem vragende (gelijckmen vande Muyren hooren mocht) wat Persoonen datter aende Poel-Schans waren, ende of het niet eenige uytgeweken Burgeren en waren, ende | |
[pagina 519]
| |
noemden eenige by namen: waer op den Trompetter antwoorde Ja: hebben hem voorder gevraecht, wat haer begeeren was, heeft geantwoort dat de selve uytghewekene Burgers hadden Pardoen, voor de Stadt ende Gemeente vanden Gouverneur Lannoy, ende dat sy verhoopten by hemluyden inde Stadt te komen, ende tsamen goede vrienden te zijn. Ga naar margenoot*Waer op den Schout ende Capiteynen antwoorden, dat sy geen Pardoen en begeerden, noch van doen en hadden: ende dat henluyden vande Stadt ende Gemeente belast was hem aen te seggen, dat sy luyden op dit pas noch geen accoort met henluyden, noch metten Gouverneur begeerden te maecken: maer verwachten wilden wat Godt Almachtich (die sy van herten betrouden) haer soude verleenen. Van welcke antwoorde den Trompetter seer verslagen was, seggende, Hoe sullen dese uytgewekene Burgers beswaert ende bedroeft zijn, wanneer sy sulcx hooren sullen, dat zy luyden sulcken grooten vlijt ende naersticheyt aenden Gouverneur aengheleyt hebbende, om dit Pardoen te vercrijghen, ende dat tselve vande Stadt ende Burgeren niet aengenomen werdt: daer mede zijn de Ghedeputeerden wederomme naer de Stadt vertrocken: den Trompetter riep haer wederom, haer aensprekende int Francoys, Messeigneurs bedenckt u l. doch wel: waer op sy antwoorden, dat sy vande Heeren ende Gemeenten geen andere last en hadden, ende dat sy luyden mede van geen ander meyninge en waren, ende zijn also vanden anderen gescheyden. Ga naar margenoot*Ter selver tijt zijn uyt gevaren ses Vrouwen, een Man, ende acht Kinderen, de welcke aende Magistraet Pasport versocht hadden omme te mogen vertrecken, overmits sy den grooten honger ende kommer niet langer konden verdragen: de Vrouwen omme te beter te mogen passeren, seyden dat hare Mannen tot Warmondt waren. Maer comende aende Schansse vande Poel-brugge, werden vanden Vyanden aengegrepen, alle haer kleederen werden uytgetrocken, ende alsoo naeckt ghelijck sy voor henen den 10. Julij mede gedaen hadden met verscheyden smaetwoorden wederomme naer de Stadt ghesonden: de welcke door barmherticheyt ende medelijden vande Burgeren wederomme innegelaten werden.
Den Admirael Loys de Boysot, met sijne Armade aende Noort-a ghekomen wesende, heeft sulcx den 22. September aen mijn Heer Jonckheer Ian vander Does, Heer van Noortwijck, met desen volgenden Brief in Fransch geschreven wesende, verwitticht.
Ga naar margenoot*Monsieur de Nortwijck, estans ces Porteurs depeschez par son Excellence, les ay bien voulu accompagner de la presente, pour vous advertir que tous les Capitaines & Gentilshommes qui sont en ceste Armée, ont bonne envie d'empescher les | |
[pagina 520]
| |
desseins du Tijran, a l'endroit de vous autres, & vous vous devez tous tenir pour asseurance qu'aucun debuoir ne serat obmis pour ce faire. Comme avez peu cognoistre que peu a peu sommes arrivez a Nort-aa, & y venans hier die Polder vande Weypoort estoit encores secq & le Bestial y estoit, les ennemis ont abandonné trois maisons qu'ilz avoyent fortifiées, & avons tous bon espoir qu'estans la Lune plus haulte que serez secourez, & vous puis asseurer que i' ay tresgrande envie de vous veoir avecques Mad. vostre Compagne pour renouveller l'ancienne cognoissance, & a ne vous donner empeschement prendrois mon logis au vostre maison. Mr. de Nortwijck le Seigneur soit nostre & vostre garde esperant que serez si bon mesnagiers a la disposition des vivres qu'aurez moyen de nous attendre, comme vous dirat ce Porteur. Sur la Gallere Admirale au lacq de Nort-aa, ce 22. de Septembre 1574.
L'Entierement vostre perfect Amis a vous faire plaisir
Dat is:
Myn Heer van Noortwijck, de Brengers van dese teghenwoordighen by sijne Excellentie afgevaerdicht wesende, soo hebbe ick de selvige desen bygaende willen mede gheven om u E. te doen weten, dat alle de Capiteynen ende Edel-lieden de welcke in dese Vlote zijn, grooten lust, moet ende coragie hebben om de voorslagen vanden Tyran tegen u ende de uwe aenghewent ende voorgenomen, te verhinderen, ende te niet te maken. Ghy mocht wel versekert zijn, dat geen vlijt ofte naersticheyt ghespaert sal werden, om sulcx te doen. Ghy hebt moghen verstaen, hoe dat wy allengskens met onse Vloote ghecomen zijn opte Noort Aa. Gisteren hier komende, soo was de Polder vande Weypoort noch drooch, ende de Beesten waeren noch daer inne. De vyanden hebben verlaten drie | |
[pagina 521]
| |
huysen, de welcke sy beschanst ende sterck ghemaeckt hadden: wy hebben seer goede hope, wanneer het volle Maen wert, dat ghy sult geholpen wesen. Ghy moocht u versekeren, dat ick groote begeerte hebbe om u ende uwe Huysvrouwe te sien: om onse oude kennisse te vernieuwen: ende so ick u geen verhinderinge soude doen, mijn Logijs tot uwen huyse nemen. Mijn Heer van Noortwijck, de Heere sy onse ende uwe beschermer. Ick hoope dat ghy soo goede spaerders ende uytdeylders van uwe leef-tochten wesen sult, dat ghy middel sult moghen hebben om ons te verwachten: twelck wy verhoopen dat haest gheschieden sal, gelijck u E. den brenger deses sal weten te segghen. Wt onse Admiraelsche Galeye opte Noort-Aa, desen 22. September 1574.
Geheel u volkomen Vrient om u vrientschap te doen,
Des Donderdaeghs wesende den 23. September, soo heeftmen van des Stadts Muyren ghesien, datter een Polder achter de Weypoorte door gesteken was, alsoo datmen sach dat het water tegen het Huys te Swieten stont, ende dat de Landen daer rontomme geleghen wesende, blanck ende onder water lagen. Den 24. September werden opte Koepoort gebracht twee metalen stucken, omme wanneer de Armade vanden Prince van Orangien na de Stadt komen soude, den Vyandt soo van Lammen, als die tusschen de Hoochwoertsche ende Koe-poorten inde Weyden dicht onder de Stadt beschanst lagen, daer mede ende met schermutselen soo vele te doen souden geven, dat de selve schepen ende 'tvolck bequamelicken passeren ende inde Stadt komen mochten. Ga naar margenoot*Ten selven dage werden wederomme 16. Paerden gheslagen,ende (als voorhenen geseyt is) onder de Gemeenten verdeelt, aen elck persoon een pont, ende dat voor twee dagen: de Koeyen werden soo langhe ghespaert als doenelicken was, om dat de siecken ende crancken mette Melck ende Boter mochten geholpen ende onderhouden werden. Nu sullen wy ons wederom keeren tot des Princen Leger, twelck wy inde Noort-Aa ghelaten hebben, daer het nu ettelicke daghen stille moeste leggen by gebreke van water: want op het Canael na Zoeterwoude, ende tot Soeterwoude binnen daer lagh de Vyandt, ende hadde hetselfde gestopt. Dit stille legghen en behaechde veel ledichgangers niet, die gemeynlick metten monde alles moeten regeren, ende gantschelick geen ondervindinge der Oorlogen en hebben, waer door sy riepen, lasterden, ende | |
[pagina 522]
| |
spraecken schandelick waerom de Admiralen niet voort en voeren, het welcke doenlick hadde geweest, indien dat de Schepen vleugelen gehadt hadden, want het water en stont op dit laechste Lant noch niet hooger dan 9. duym, ende de Galeyen gingen anderhalf voet, ende sommighe twee voet diep. Hier deur hebben de Capiteynen begeert dat sijn Excellentie die nu van zijn zieckte gebetert was, int Leger soude komen, het welcke hy omtrent desen tijdt gedaen heeft. Ga naar margenoot*Sijn comste maeckte een groote vreucht, ende en behaechde den Vyanden niet wel, die sulcx gewaer werden door het menichvuldige schieten. De ordonnantie des Legers behaeghde sijn Excellentie boven der maten wel: stelde terstont ordere om den wech te ondersoecken diemen moeste doorsteken, namelick den Kerckwegh, het welcke een Orangeois Edelman, Bultran ende Cornelis Claesz. de Vice-Admirael, met Ioost Moor, ende ander ondersochten, ende daer van sijne Vorstelicke Genade met den Admiralen ende Colonels rapport deden: ende wert daer naer verordent hoemen desen wech best soude doorsteken: ende soo verde de Heere zijn ghenade met het wassen des waters wilde ontrecken, ende gheen anderen wint geven dan het op die tijdt en woey, de welcke het Water leegher maeckte, wert besloten 30. ofte 40. Schuyten met broot over te brengen steelsche wijse: daer sich de Capiteyn Grenu toe herbode. Nae dat zijn Excellentie den Admiralen, Colonellen, ende Capiteynen bevolen hadde alle vlijticheyt aen te wenden, soo het mogelijck was, is hy wederom na Delft getogen. Ga naar margenoot*Als nu de Burgheren van Leyden wel eenige hope van verlossinghe door der Staten voorsz. Brieven den 12. geschreven, als door het ghesichte ende gehoor des geschuts ende andere merckelicke teyckenen hadden, dan in langen tijt geen Brieven ontfangen noch gesonden en hadden door de zeer scherpe Wachte die rontsomme de Stadt lagh, zijn op den 26. Septembris twee Boden by den Admiael uyt der Stadt ghecomen, hoewel met groot perijckel ende moeyten. Ga naar margenoot*De welcke insonderheyt ghesonden waren om der Burgeren uytersten noot te kennen te geven, die wel seer groot was, dan noch so groot niet als den selfden by andere gemaeckt werde: ende ten tweeden om de gelegentheyt der heyrcracht te sien, ende de selfde heuren Burgheren te vercondighen soo sy weder in comen mochten, so niet, heur het selfde door vliegende Boden te vercondigen, te weten op de Romeynsche wijse,ende by die van Haerlem in heur belegeringe seer dickmael gebruyct werde, namelick met oude Duyven, de welcke lange tijt te velde gevlogen hadden, ende seer vast gewent waren. Ga naar margenoot*Dese Duyven die acht int getal waren, behoorden tot Ulrick Cornelisz. Willem Cornelisz. ende sijn broeder Ian Cornelisz. de welcke daer na inden Jare 1578. tot vergeldinge van dese diensten by openbare Brieve ofte Instrument versegelt zijnde met Stadts zegel, ter zaecken verkregen hebben, voor haer ende hare nakomelingen, dat sy mogen gebruycken tot Tijtel: Die van Duyvenbode, ende tot een Schilt ofte wapen mogen voeren, het wa- | |
[pagina 523]
| |
pen der Stadt Leyden (zijnde twee roode Slotelen, Borgons-cruyswijs over den anderen in een silveren velt,) ende tusschen elck quartier een blauwe Duyve, omringt wesende met een Crans ofte Croone van Eycken-bladeren, wesende de Croone waer mede de oude Romeynen haer burgeren als sy eenigen dienst voor de Stadt ofte de Ghemeenten gedaen hadden, mede plachten te vereeren, ende genoemt werde Corona Civica.Ga naar margenoot* Desen Brief hebbe ick gesien ende gelesen. Ga naar margenoot*Dese Boden vermeynden weder na de Stadt te gaen met des Admiraels brieven, dan alsoo sy cleynhartich waren, ende niet wel door en konden, keerden wederom. Hier door so heeft de Admirael Loys van Boysot op den 27. een Duyve laeten vlieghen, ende aen die vander Stadt geschreven:
Hun goede hope door Gods genade van verlossinghe belovende: begeerende dat sy stantvastich wouden blijven, oock niet lichtveerdich zijn om eenige victualie inne te nemen, ten ware dat sy hem oft eenige verseeckertheyt van hem en sagen.
Want hy sorchde dat de Spangiaerden eenighen loosen aenslach op zijnen name mochten maken. Gelijckmen zeyde dat de Magistraet by vrienden gewaerschout waren, dat de vyanden voorgenomen hadden inder nacht met eenige victualie-schepen, onder 'tdecksel dat sy vrienden geweest waren, inde Stadt te komen ende die also te overweldigen. Beneffens den Brief de welcke den Admirael Boysot aende Stadt Leyden mette Duyve ghesonden heeft, was bygevoecht een Missive aenden Heer van Noortwijck, vanden volgenden Inhout:
Monsieur de Nordtwijck, doiz que fusmes arrivez au Noort-Aa, je vous escrivi le succez de nostre voyage, mais le Messagier par pusilanimité ou autrement retourna en ce lieu, sans accomplir sa promesse, qu'estoit de presenter au Magistrat les lettres de son Excellence, & cela est advenu par diverses foys. Qu'est la cause (au grand regret de son Excellence & la nostre) qu'avez en si peu de nouvelles de pardeca. Ie suis esté tresaise de veoir par les lettres de Magstrats de Leyden, que vous & vostre Cousin avez encore souvenance de celuy que vous est vrayement affectioné serviteur & amis, & qui pour secourir tant de gens d'honneur, n'espargnera sa personne ny sa vie, de quoy pouvez hardiment asseurer ceux de la Ville, les prians qu'avecques leurs Galleres & Batteaulx de Guerre ilz ne sortent jusques a ce que soyons hors | |
[pagina 524]
| |
de tout danger a voz Portes, & que pourrons communiquer ensemble, &c. I'espere d'avecques l'ayde du Seigneur y estre de brief. Iceluy Dieu vous maintienne avecques Mad. vostre Compagne (laquelle trouverat es presentes mes cordiales récommandations es ses meilleures graces) & nous tous en sa saincte Sauvegarde. En nostre Gallere au lacq de Noort-Aa, pres de Weypoorte ce 26. de Septembre, 1574.
Vostre tres-affectionné & perfect Amis
Ga naar margenoot*Myn Heer van Noortwijck, naer dat wy aende Noort-Aa ghekomen waren, soude ick u geschreven hebben den voortgang van onse reyse, maer den Bode door cleynharticheyt ofte andersints, is alhier niet wederomme ghekomen om sijne beloften te volbrenghen, de welcke was aende Magistraet te draghen Brieven van sijne Excellentie: Dit selve is op verscheyden tijden meer alsoo geschiet, (tot groote droeffenisse van sijn Excellentie, ende ons) het welcke de oorsake is dat ghy van ons soo weynich tijdinghe vernomen hebt. Ick ben seer verblijt geweest dat ick door Brieven vande Magistraet van Leyden gesien hebbe, dat ghy ende uwe E. Cousijn noch gedachtenisse hebt vande gene die u een waerachtich toegedaen Vrient ende Dienaer is, die om soo vele eerlicke Persoonen te helpen, noch sijn Persoon, noch sijn leven en soude spaeren, waer van ghy die vande Stadt vryelick moocht verseeckeren, haer biddende dat sy met haer Galeyen ende Schepen niet uyt en komen, totter tijt ende wijlen toe dat wy buyten alle perijckel zijn, ende metten anderen vryelick mogen handelen, &c. Ick verhope mette hulpe des Heeren seer haest by u te wesen, den selven God wil u ende me-Vrouwe u Huysvrouwe (totte welcke ic mijn hartelicke groetingen doe) ende ons al tsamen bewaren ende onderhouden met sijn heylige beschuttinge. In onse Galeye aende Noort-Aa by de Weypoort, desen 26. September 1574.
Uwen toegeneychden ende volmaeckten Vriendt
Loys de Boysot. |
|