Ideën VII
(1879)– Multatuli– Auteursrechtvrij1272.Ten-allen-tyde stond het volkje dat 'n bedryf als 't hare uitoefende, op goeden voet met de publieke macht, of liever met het deel daarvan dat met de uitvoering van algemeene verordeningen, of der van-hooger-hand gegeven bevelen belast was. Het is in deze zaak geenszins de geschreven Wet die in de laatste instantie tusschen goed en kwaad beslist. Dit gewysde wordt geslagen door de onverbiddelyke ei- | |
[pagina 285]
| |
schen der werkelykheid, gelyk ik terstond zal aantoonen. Vry algemeen, en niet het minst by de betrokken personen-zelf, heerscht het wanbegrip dat de dwaze schepsels die zich by bordeelhouders in schuld hebben gestoken, 't recht verloren zich aan den daarvoor gevordenden infamen dienst te onttrekken, en zeker is 't dat de policie meermalen door 't arresteeren en terugbrengen van gevluchte publieke vrouwen, aan dit onzedelyk vooroordeel kracht byzette. Om voorbeelden van deze schynbare ongerymdheid aantehalen, zou men waarlyk niet behoeven terugtegaan tot de donkere dagen waarin ik de Wouter-geschiedenis geplaatst heb. Nu zoowel als toen, blyken de meeste maatregelen welke - met meer goede bedoeling meestal, dan menschkundig inzicht - in dergelyke zaken genomen worden, machteloos tegen 't gezag dat ik zoo-even voorstelde als belast met de uitspraak in het laatste ressort. Slechts weinige jaren geleden nog, voelde zich 'n pas opgetreden Minister van Justitie genoopt z'n efeméren werkkring intewyden met 'n circulaire aan de prokureurs-generaal, waarin herinnerd werd aan de - nogal eenvoudig schynende - waarheid: dat niemand tegen z'n wil mocht worden vastgehouden in 'n huis van ontucht. Wel, m'nheer de minister, dit mag evenmin geschieden in welk ander lokaal ook, al was 't 'n bidkapelletje! Er is me niet ter-oore gekomen dat een der prokureurs-generaal Z.E. met den verschuldigden eerbied onder 't oog bracht dat z'n herinnering aan iets dat niet kon vergeten worden zonder verregaand plichtverzuim, wel eenigszins beleedigend was. De aanschryving zal 't gewone lot gehad hebben. Van 't Ministerie naar 't Parket - als de lezer niet weet wat dat voor 'n ding is, zyn we even wys - van 't Parket naar 'n Bureau, van 't Bureau naar 'n Kantoor, van 'n Kantoor naar 'n Onderbureau... enz. tot in de schilderhuisjes van de nachtwachts toe. Ja zeker, tot dááraan toe! Want wie de zaak goed doordenkt, komt tot het besluit dat juist die beambten 't meeste kans hebben met de feitelyke toepassing van de pas herinnerde billykheid belast te worden. Toch verlangt misschien de lezer, even welwillend dan als die Minister, dat er nog meer geschiede met het stuk papier dat de vlaag van officieel zedelykheidsgevoel vertegenwoordigt. Hy vordert dat dit dokument worde opgehangen in elk lokaal waar zich personen bevinden wie 't zou kunnen aangaan. Misschien ook schreef de Minister dit wel voor. Zoo niet, er is nog tyd toe. In dit geval opper ik het voorstel, de begrippen ‘lokaal’ en ‘personen die 't zou kunnen aangaan’ zéér wyd uittebreiden, zoodat de moraliteitsbui de al- | |
[pagina 286]
| |
lerkleinste hoekjes doorwaait. Ik geef in overweging de circulaire tot 'n patroontje van meubelsits te verheffen, en te gelasten dat voortaan alle venster- en ledekantgordynen in breede plooien 't getuigenis uitwapperen van de vaderlyke zorg die de regeering draagt voor 't zedelyk welzyn van verdoolde onderdaninnen. Misschien ook zal er dan nog wel hier of daar in 'n vergeten hoekjen 'n dichter worden gevonden die de zaak op rym en wiegemaat zet, en ik vraag welke baker of min - mits P.G. en gehuwd - in dat geval weigeren zou haar voedsterling de ontzagwekkende blyde boodschap voortezingen dat onwettige gevangenhouding... onwettig, en het dwingen tot ongeoorloofde handelingen... ongeoorloofd is?
Of 't baten zou? Zy die dit meenen, zien voorby dat de praktyk boven theorie gaat, de noodzakelykheid boven de wet, en de natuur boven de leer.
Praktyk boven theorie. 't Spreekt vanzelf dat ik hier spreek van verkeerde theorie, van 'n zoodanige waarby niet alle gegevens behoorlyk in rekening zyn gebracht. (500) De Minister die in z'n circulaire aandrong op 't handhaven van 'n bestaande Wet - iets anders toch deed hy niet! - meende misschien naar z'n beste vermogen z'n plicht te vervullen, doch waarschynlyk hoopte hy op beteren uitslag van z'n poging, dan volgens ervaring en aprioristisch betoog kon verwacht worden. Reeds de door hemzelf ingeziene noodzakelykheid van z'n maatregel bewyst dat de ondervinding 't beoogde doel als moeielyk bereikbaar doet kennen. Geen minister toch zal op 't denkbeeld komen z'n ondergeschikten te herinneren aan de strafbaarheid van diefstal, van moord, van gewonemishandeling. En betoogenderwys had-i kunnen weten dat zyn in herinnering gebracht rechtsbeginsel, zoo niet in strikten zin onuitvoerbaar, dan toch ten-gevolge van zekere by-omstandigheden onuitvoerlyk was. Ik laat nu in 't midden of 't onderscheid gegrond is, dat ik hier aanneem tusschen 't stellig-onmogelyke, en 'n moeielykheid die 't onmogelyke zóó naby komt dat ze in de praktyk daarmee overeenstemt. De hier bedoelde Minister - 'n jurist, natuurlyk - was opgebracht by... papier, en verkeerde zeker in de meening dat de Maatschappy voornamelyk, zoo niet geheel-en-al, door wetten en bepalingen kan geregeerd worden. Nooit openbaart zich dit misverstand duidelyker dan in gevallen waar 't officieel Gezag meent te moeten optreden als bevorderaar van deugd en goede zeden, zaken waarvan 'n Regeering, als zoodanig, geen verstand heeft, en geen verstand hebben màg. Alle be- | |
[pagina 287]
| |
moeienis van bestuurswege met zedelykheid werkt òf rechtstreeks onzedelyk, of levert indirekt door onhandige uitvoering de bewyzen van onbevoegdheid. Het zou me gemakkelyk vallen dit aantetoonen in 't algemeen, doch ik bepaal me nu tot het byzonder geval waarmede we thans bezig zyn. Ik doelde reeds op de uit des Ministers aanschryving blykende waarheid dat de arme schepsels die tot ontucht vervielen, in de meening verkeeren door de Wet gedwongen te zyn haar jammerlyk bedryf te blyven uitoefenen. Vanwaar die meening? Ze schynt toch aantedruischen tegen alle begrippen van recht, en de geringste zaakwaarnemer, prokureursklerk, of beunhaas in de leer van 't myn en dyn, had haar kunnen zeggen dat 'n civiele schuldvordering - gewoonlyk ten-laste van 'n minderjarige nogal! - geen recht geeft op handelingen als die welke de hier bedoelde schuldeischers zich veroorloven. Het meisje dat zich, in-weerwil daarvan, als gevangen en tot ontucht genoodzaakt beschouwt, weet er meer van dan al die wetuitleggers tezamen, meer ook dan de Minister van Justitie, en waar dit niet het geval wezen mocht, wordt het haar spoedig geleerd. Gesteld eens dat 'n onnoozele, steunende op de geschreven wet, haar kerker ontvluchtte, en door 'n agent van policie werd aangehouden, zou dan niet haar weigering om hem te volgen, oogenblikkelyk worden gekwalificeerd als ‘verzet tegen de openbare macht?’ Zoodra de schraal bezoldigde dienaar van 't Recht - in dit geval tevens de ruim betaalde dienaar van waard of waardin - de zaak over dezen boeg wendt, heeft ze slechts de keus tusschen de gevangenis van den Staat, en den kerker dien ze zoo-even verliet. Doch haar dreigt nog 'n ander gevaar. Niets is gemakkelyker dan door de voor-de-hand liggende en byna altyd wáárschynende beschuldiging van diefstal, den rechtstoestand der vluchtelinge zeer ongunstig te maken, bezwarend genoeg althans om met voldoenden zweem van wettigheid tot 'n voorloopige arrestatie overtegaan. ‘De kleederen die ze draagt, zyn haar eigendom niet!’ aldus luidt dan 't gewone voorwendsel om haar te behandelen als 'n diefegge. Of deze beschuldiging later blyken zal ongegrond te zyn geweest, doet niet ter-zake. Het onmiddelyk gevolg daarvan is steeds dat ze zich liever laat terugbrengen naar 't gevloekt verblyf dat ze ontvlieden wilde, dan in haar toestand aftewachten of 'n rechter verschil zal gelieven te ontdekken tusschen 't aannemen van opgedrongen krediet en diefstal. In zeer veel gevallen ook heeft 'n agent van policie niet eens 'n voorwendsel noodig. De vrouw die hy - om de gereedliggende premie te verdienen! - terugleveren | |
[pagina 288]
| |
wil in 't bordeel, durft zich op haar familie niet beroepen, en kan maar zeer zelden naar den eisch der Wet antwoorden op de vragen naar ‘vaste woonplaats’ en ‘middel van bestaan.’ Ze valt dus gewoonlyk in de termen der bepalingen op 't stuk van ‘landloopery.’
Dit alles weten die schepsels, en zonder de minste rechtskennis, want het werd haar geleerd door de traditie van 't vak. Maar wist de Minister die de bedoelde circulaire uitvaardigde, dat alles niet? Was-i inderdaad papierjurist en onnoozel genoeg om zich 'n redelyk gevolg van z'n poging voortestellen? En... was 't hem ernst met de zaak? Eilieve, waarom dan niet - eenmaal nu zoo vaderlyk bezig met herinneren aan 'n rechtsbegrip dat elk prokureur-generaal ook zònder herinnering behoort te kennen - waarom niet 'n stap verder gegaan, en aangedrongen op 'tvervolgen van hen die zich aan onwettige gevangenhouding en bevordering van ontucht - zegge: dwang tot ontucht! - schuldig maken? Daartegen bestaan toch wetten, niet waar? Wacht de ten-uitvoerlegging dáárvan op den tyd dat gevluchte publieke vrouwen den policie-agent 'n premie zullen toeleggen voor 't opvatten van waard of waardin die haar gevangen hield en tot ontucht noodzaakte? De hier aangetoonde leemte in die ministerieele aanschryving zou veel te denken geven, indien we niet daarby moesten verdacht zyn op de gewone onhandigheid waarvan ik reeds 'n woordje zei. Van wysgeerige onthouding kan in dit geval geen spraak wezen. Dan immers ware de geheele circulaire achterwege gebleven. Ja, want de minister zou geweten hebben dat:
De noodzakedykheid boven de Wet gaat. Gesteld dat de hinderpalen die de uitvoering der hier behandelde aanschryving belemmeren, konden worden weggeruimd, dan nog zou de goede bedoeling van den minister schipbreuk lyden op de omstandigheden van de personen-zelf die hy beschermen wil. Herhaaldelyk sprak ik van ‘onwettige gevangenhouding’ en ik gebruikte dit woord om my te plaatsen op 't standpunt vanwaar men by 't stellen dier circulaire uitging. Maar in de werkelykheid is dit het standpunt niet! Ook niet de zeer verzwarende omstandigheid van dwang tot ontucht, of al ware het slechts 't bevorderen daarvan. De bordeelhouders zyn tegen 't gevaar dat hun industrie verloopen zal, volkomen gedekt door den toestand waarin zich hun winkelwaar bevindt, en hebben tot het kompleet-houden van hun inventaris niet de minst behoefte aan inbreuk op de Wet. Om in den geest van de | |
[pagina 289]
| |
circulaire des ministers te blyven, stelde ik in den voorgaanden paragraaf de zaak voor, alsof 'n uit zoo'n huis weggeloopen schepsel bezig was met terugkeeren op 't pad der deugd - ‘zoo noemt men zulks’ zou Stoffel zeggen - maar dit is onjuist. Ze zyn op weg naar 'n ander bordeel, ziedaar alles! De door waard of waardin uitgeloofde premie voor 't opvatten of terugbrengen, behoeft waarlyk niet geboekt te worden op 't hoofd: kosten van den stryd tegen opwellende bravighedens. ‘Ze is doodeenvoudig 'n uitgaaf in den konkurrentie-oorlog tegen de een of andere Maddam X te Z, die - en dit nog slechts als de vraag 't aanbod te-boven gaat, wat volstrekt niet altyd het geval is! - de meisjes tot zich lokt door gunstiger voorwaarden. Doch, ook zonder reklame van mededingers, de werkzaamste prikkel tot wegloopen ligt in de zucht om eens 'n flinken streep door de schuldrekening te halen. Niet alle confrères zyn delikaat genoeg om zich te houden aan de traktaten van afwyzing, die ter-dezer-zake meestal door de leden van 't gild onderling gesloten zyn, en gewoonlyk is 't slechts de hoop by zoo'n deloyalen konkurrent 'n nieuwe rekening te beginnen, die tot vluchten aandryft. Van 'n beoogd ‘terugkeeren op het pad der deugd’ vertoont zich by zulke gelegenheden zelden of nooit het minste blyk. Reeds eenige malen nu gebruikte ik die aangehaalde uitdrukking, en wel met al den afkeer dien de heerschende frazenmakery my inboezemt, maar eilieve, lezer, zoudt gy de goedheid willen hebben my te zeggen welken weg de gevluchte publieke vrouw moet inslaan om dat fameuze pad te bereiken? Ik weet het waarachtig niet. Zyzelf ook niet, en dit zou zoo blyven al had ze zich de vraag ernstig voorgelegd, wat nooit het geval was. Zeker kunnen we ons in 't afgetrokkene een vrouw van de hier bedoelde soort voorstellen, die inderdaad naar zedelyke verheffing smacht, en bereid is haar geheel volgend leven toetewyden aan den stryd tegen 't kwade. Maar... in 't afgetrokkene slechts, en dan schept onze fantazie 'n heldin. 't Is de vraag of iemand in wie zooveel sluimerende deugd aanwezig bleek, laag genoeg kon gevallen zyn, om tot opstaan 'n deugd van dàt gehalte noodig te hebben? Hoe dit zy, in de werkelykheid komen zulke heldhaftige krachtgrepen niet voor, en men zou dus verkeerd doen by 't beoordeelen der zaak zich te laten leiden door de gedachte aan ideale uitzonderingen. We hebben hier met ordinaire wezens te doen, zóó ordinair dat ik ze zelfs in bescherming nemen moet tegen de - óók ordinaire - dwaling van sommigen die aan zeker fatsoen meenen verplicht te zyn haar voor monsters uittema- | |
[pagina 290]
| |
ken. Dit vooroordeel hinkt aan velerlei gebreken, waarvan domheid een der meest in 't oog vallenden is. Zoolang de wereld staat immers waren er personen die de ontucht tot 'n beroep maakten Ga naar voetnoot* - en hierby hoeft volstrekt niet uitsluitend aan vrouwen gedacht te worden - terwyl toch 't aantal monsters dat de Natuur voortbrengt, steeds zeer gering bleef. Wie onontwikkeld genoeg is om 't zeer gewone te beschouwen als hemeltergende afwyking, mag niet meespreken, en behoort evenmin te-huis in beschaafd-zedelyke kringen, als de stumperts-zelf voor wie hy zoo preutsch den neus optrekt.
Terugkeeren op 't pad der deugd? Maar, lezer, zet gy uw huis voor de vluchtelinge open? Uw huis, uw gezin, uw hart? Dit doet ge niet! Of meent ge aan uw voorgewend-padwyzerige verplichting voldaan te hebben, door op 't een of ander ‘Asyl voor gevallen vrouwen’ te wyzen, inrichtingen die schimp en hoon uitschreeuwen tot in haar uithangbord toe? Wie verzekert u dat gyzelf niet 'n gevallen vrouw of man zyt, hierom alleen niet kloppende aan de poort te Steenbeek, omdat ge, vallende, gevallen, kruipend en liggend, by al die evolutien beter dan de armen die ge daarheen wilt zenden, gelet hebt op 't eene noodige: op geld, goed, huis, onderhoud en konsideratie? 't Is de vraag ook, of ge 't bezit van al die heerlykheden niet juist aan uw gedurig vallen en kruipen of - wie weet? - liggen-blyven te danken hebt? Wees toch zoo verwaand niet, gy Nederlander, landgenoot van den door u hooggeachten en rykgepensioneerden Duymaer van Twist die | |
[pagina 291]
| |
't bordeelhouden tot 'n regeermiddel verhief! Ga naar voetnoot* Waarom jaagt ge dien man niet naar 'n Asyl voor gevallenen. Wèl, omdat hy - 'n misdadiger, maar uw hooggeachte en rykgepensioneerde landgenoot, lezer! - zich wist voltezuigen aan onrecht, en dus niet verlegen zit om dak en brood. Zoo gewikst waren de schepsels die men by-voorkeur tot het beknutselen van filanthropische proefneminkjes gebruikt, nu eenmaal niet! Zy weten niet waar ze ‘by terugkeer op 't pad der deugd’ het hoofd zullen neerleggen, en zyn wel genoodzaakt, òf by de edele Maddam X te blyven, òf - wanneer ze, om welke reden dan ook, 't gastvrye huis van die dame verlieten - zoo spoedig mogelyk 'n onderkomen te zoeken by 'n andere Maddam van gelyke soort. Men ziet alzoo dat agenten van policie die de ministerieele cirkulaire wat luchtigjes opvatten, by-ongeluk minder afbreuk doen aan de ‘deugd’ dan 'n oppervlakkige beoordeelaar wel meenen zou, en dat deOndeugd, krachtig bygestaan door de noodzakelykheid, hun premielievende hulp best zou kunnen ontberen.
En: de Natuur gaat boven de leer. Al kon men alle uitwendige hinderpalen die de verbetering in den weg staan, vernietigen of ter-zyde schuiven, de wezens die eenmaal in bedoelde omstandigheden geraakten, zyn op zeer weinig uitzonderingen na, bedorven. Sommige lezers zullen deze uitdrukking ongerymd vinden, uit overmaat van eenvoudigheid. Welnu, dan lazen ze slordig, of dachten niet na. Ik zeide: ‘de wezens die in zulke omstandigheden geraakten’ en niet: ‘die er in verkeeren.’ Dat de zóódanigen bedorven zyn, spreekt vanzelf, meent men. Niet altyd, en niet daarom. Gewoonlyk vergist men zich in de ontleding van de in deze zaak te bestryden verkeerdheid, en schryft aan ziekelyk-wellustige driften toe, wat hoofdzakelyk geweten moet worden aan geheel andere ondeugden, waaronder 'n groote rol wordt gespeeld door snoeplust, koketterie - niet veel hooger stygende dan de begeerte om als juffer of ‘dame’ gekleed te gaan, en dus niet te verwarren met 'n fyner soort van behaagzucht - en boven alles: luiheid. De schepsels die zich in zoo'n huis bevinden, zyn niet zoozeer bedorven omdat ze zich daarin bevinden, ook niet om de ellendige funktien die ze ter kwyting van onderhoudskosten uitoefenen, maar om de organieke karakterfouten die haar in dien toestand gebracht hebben. Deze fouten wor- | |
[pagina 292]
| |
telen niet in de omgeving maar in haarzelf, en ze nemen die by 't verlaten van zoo'n huis onverzwakt mede. Hieruit vloeit voort dat de menschenvriend die haar aan deze omgeving ontrukt, niets degelyks verricht heeft. Ik weet wel dat deze slotsom treurig is, maar men heeft zyne konkluzien niet voor 't kiezen. Wie verandering in dezen staat van zaken wil te-weeg brengen, zou moeten zoeken naar middelen om snoeplust, pronkzucht en luiheid te genezen. De som die noodig wezen zou om alle slavinnen van bordeelhouders vrytekoopen, gaat niet boven 't bereik van den Staat, en zou ook dat der private filanthropen niet te-boven gaan indien ze daartoe de handen wilden in-een slaan. Toch is dit nooit voorgesteld, en te-recht! Het zou 'n onzinnige onderneming wezen. De wyze onthouding die te-dezer-zake wordt in-acht genomen - tenzy ze voortsproot uit gierigheid en mangel aan belangstelling! - zet het zegel op de slotsom die ik zoo treurig noemde. Of er dan op dit gebied niets, volstrekt niets te doen valt? Ik geloof het wel, doch vóór alles behandele men de zaak als algemeene kwaal, en niet als proefkeur op byzondere individuen. Men moet zoeken naar voorbehoedmiddelen tegen pest, en niet geld, inspanning en verdwaald sentiment ten-offer brengen aan de pogingen om 'n pestlyder gezond te maken, Wie beschaving bevordert - ik bedoel 'n zoodanige die smaak inboezemt voor edel genot - strydt tegen prostitutie en ondermynt het bordeel. Wèl zonderling dat men zich by 't behandelen van deze zaak gewoonlyk slechts bezighoudt met vrouwspersonen! Waar zyn de Steenbeeker Asylen voor 't manvolk dat arm genoeg aan verstand en hart is, om tevreden te zyn met de genietingen die men in zoo'n huis voor weinig geld koopen kan? Beschaving, beschaving! Niet 'n kwazi-geleerde beschaving, niet 'n politisch-kranterige koffihuis-beschaving, niet 'n salonfrazen-beschaving, niet de beschaving die heet bevorderd te worden door zeker soort van preuts-zedelyke boeken Ga naar voetnoot* maar... de ware. Zy, die den lust inboezemt, en de bekwaamheid meedeelt, om genot te vinden in arbeid. De oplettende lezer kan uit 1184 weten dat ik met deze woorden 'n bydrage meen geleverd te hebben tot de omschryving van 't begrip zedelykheid. Waarlyk, de handel in ontucht zou weldra te- | |
[pagina 293]
| |
gronde gaan, indien men door 't verstoppen van débouché, de trafikanten in dat artikel belette hun waren aan den man te brengen. Reeds vroeger (448) roerde ik dit onderwerp aan, en ik zal wel genoodzaakt zyn in de Wouter-geschiedenis daarop terugtekomen. Voor 't oogenblik laat m'n bestek niet meer toe dan 't wyzen op de onvruchtbaarheid der pogingen om 'n individu van de hier bedoelde soort te genezen. Dit is 'n jongensfout, gelyk we terstond zien zullen. |
|