ter's
naam by 't oproepen van de ridders wier bescherming zy beweerde
noodig te hebben, was 'n overbodige weelde van staatkundery. Dank zy de domheid
der Pietersens, ze zou by veel grover behandeling van zaken, even goed haar
doel bereikt hebben. De voornaamste aandoening die haar onbegrepen taktiekje
te-weeg bracht, sproot voort uit den afkeer dien hare geheele persoonlykheid
inboezemde, en volstrekt niet uit achterdocht omtrent haar byzonder plan. Aan
zoo-iets werd by de Pietersens niet gedacht. De oorzaak hiervan lag volstrekt
niet in zedelyke hoogte, maar geheel-en-al in laagte van verstandelyke
ontwikkeling. Zekere lieden zouden omtrent Mensch en Wereld veel
te leeren hebben, voor ze 't standpunt van beredeneerd vertrouwen bereiken.
En ook van de geestige onwetendheid die we naïveteit noemen,
was hier geen spraak. Dat de Pietersens voor weinigen uit den weg behoefden te
gaan in onkunde, moge waar zyn, maar geestig waren ze niet. Ze hadden in dit
byzonder geval alleen hierom niets ergs gedacht, omdat ze gewoon waren in 't
geheel niet te denken, en deelden dus de verdienste van 't vertrouwen, met
Wouter's muts die er ook geen kwaad in zag, juffrouw Laps 'n paar uurtjes
gezelschap te houden.
Om de onwaarde dezer soort van onschuld in 't licht te stellen,
bedenke men dat het aantal deftige verleid-barons waarop de meisjes met smart
zaten te wachten, hoe gering ook in de werkelykheid, zeer groot was in haar
verbeelding. Sedert lang hadden zy zich tot snel begrypen gereed gemaakt, voor
't geval dat er eens eindelyk 'n wezenlyke iemand mocht opdagen, die de
goedheid had wat te doen te geven aan haar deugd. Met 'n tiende deel der
krygskunde van juffrouw Laps, zouden de Lovelaces kunnen volstaan, en juist
hieraan had zy te danken dat men op háár pogingen zoo weinig acht
sloeg. Een treurige verwringing van 't zieleleven stond het waarnemen en
beoordeelen der psychologische verschynsels by anderen, vierkant in den weg.
Zoo bemerkt de beschonkene niet dat z'n kameraad te veel gedronken heeft. Alle
studie vordert matigheid, onthouding, ekonomie van verstand en hart, en in
zekeren zin ascetisme. De zeer moeielyke taak van zielontleding kan niet
worden ten-uitvoer gebracht door iemand die z'n eigen ziel wegwerpt, d.i. 't
gereedschap waarmee hy arbeiden moet. Deze waarheid schynt zeer eenvoudig, en
wordt toch door de meesten niet begrepen. Men moet hun uitdrukkelyk
by-herhaling verzekeren -