Ideën VII
(1879)– Multatuli– Auteursrechtvrij1269.De naam dien ik aan 't ongelukkig ‘navolgen’ meende te moeten geven (1268b) beschryft de kwaal vry nauwkeurig. Om duidelyk te wezen tot het overvloedige toe, en ieder in-staat te stellen haar op 't eerste gezicht te kennen, haal ik hier 'n voorbeeld uit m'n herinnering aan, dat ter-zake dienen kan. Zeker tooneelspeler mocht zich verheugen in 't bezit van 'n zware stem, breede schouders en 'n onvergelykelyke brutaliteit. De bewering dat dit alles was wat de Natuur aan hem te-koste legde, zou onjuist wezen, want door den man tevens te voorzien van de by z'n laag standpunt als mensch en artist behoorende afgunst, had ze hem gestempeld tot 'n voortreffelyk studie-exemplaar. 't Leek wel of hy opzettelyk ter-wereld was gekomen om my bytestaan in 't leveren van de diagnose der model-verhefziekte. Door middel van de volkomenheden die ik hem zoo-even toekende, en vooral omdat er aan zeker Hoftheater behoefte was aan iemand dien men de kotzebuesche majoors- of ifflandsche houtvestersrollen kon opdragen, had-i zich weten te doen aannemen by een van de beste tooneelgezelschappen van Duitschland. Maar weldra bleek er dat Herr Hoff-Intendant - gelyk trouwens 't grootste gedeelte van Publiek, en ik ook - zich had laten verschalken, en dat onze bulderbast, zonder den minsten aanleg overigens, slechts 't kunstje had verstaan zich dragelyk voortedoen in 'n paar proefrollen die hy tot z'n strydpaardjes gemaakt had. Daartoe bepaalde zich de gansche voorraad van z'n verdiensten als kunstenaar, en ieder vond dit byzonder weinig. Toen hy op zekeren avend den Lindenwirth in Dorf und Stadt verknoeid had, en z'n bedroefd vrouwtje wel bemerkte dat niemand met z'n Leistung tevreden was, klaagde ze my haar nood, en verklapte daarby ook wel 'n beetjen 't coulisse-geheim van haar man, al was dit dan de bedoeling van de stum- | |
[pagina 271]
| |
pert niet. ‘Sie können es mir glauben, mein lieber Herr, er kann nicht spielen ohne militären Rock, oder wenn es denn durchaus nicht militär sein soll, etwas jägerisches doch, etwas grünes im Anzüge, etwas vom Walde, begreifen Sie? Er liebt es, eine Flinte zu handhaben, oder mit dem Säbel zu rasslen. Jeder Künstler hat so etwas eigenthümliches in seinem Talàng! Das ist nun einmal so!’ Och, ze zag wel dat de Keurvorst heel boos was - m'n tafereeltje speelt te Kassel, waar de souverein zich zeer veel aan het tooneel liet gelegen liggen - en dat alzoo het anggaschemang dat maar voor één jaar gesloten was, gewis niet zou verlengd worden. Dit beteekende voor haar zooveel als dat weldra de armoe voor de deur zou staan, en van deze bittere artseny had de ongelukkige vrouw reeds meer dan genoeg geproefd! Ik wist dit en had medelyden met haar, maar kon weinig troost geven. De man was nu eenmaal geen artist, en daaraan viel niets te doen. Tot overmaat van ramp bleek er dat de eigenaardigheden van z'n Talàng zich nog verder uitstrekten dan 't arme vrouwtje wel meende, want by 'n voorstelling van den Hamlet wist hy inhoedanigheid van Geest middel te vinden 'n laagte van Kunst te bereiken, die toeschouwers en kameraden verbaasde. Niemand had durven gissen dat er uit die rol een zoo vreemdsoortig effekt te halen was, als hy metterdaad bewees. Een fiasco was het dus niet - tenzy voor Hamlet en Horatio, die geheel van de wys raakten - neen, 'n fiasco was 't niet, want allen berstten in lachen uit, allen... op den Keurvorst na, die er luidkeels over wetterde tegen de prinses van Hanau, z'n Trüdchen, de welgevulde vergaarbak van z'n boos humeur. Ook moet ik den ouden schraal-gepensioneerden, meer dan half blinden kapelmeester uitzonderen, die om vuur en licht te sparen, gewoon was alle avonden in 'n zeer bescheiden hoekje van 't orkest 'n slaapje te doen. Ga naar voetnoot* Onze talentvolle akteur was woedend. Hy zou, naar-i achter de schermen onder aanroeping van allerlei natuurverschynselen verzekerde, al die lachers verpletteren. Maar 't is nooit zoover gekomen. In-plaats daarvan | |
[pagina 272]
| |
spitste hy zich op 't verkleinen van den roem dien anderen behaalden, en volgde hierin de edele methode die we dagelyks zien gebruiken in Letterkunde. Het getal snaren dat de man op z'n denigreerfiedeltje bespeelde, was niet groot, maar hy behielp er zich mee zoo goed als 't gaan wilde. Ze heetten: Farbenlehre en Breslau. Ziehier hoe hy die dingen aanwendde.
Het tooneel is... achter het tooneel. Een gevierd kunstenaar wordt daverend toegejuicht, teruggeroepen, weer toegejuicht, nogeens geroepen... dat is voor den nydigaard niet uittehouden! Hy stampt met den voet, en:
- Sind denn hier die Leute rein zum einsperren verrückt? Es ist zum todtlachen! Das soll Kunst heissen, dàs? Auf Ehrenwort, ich versichere Sie, mein verehrtester Herr, der Mann hat nicht einmal Farbenlehre studirt! Aber nein, ich sage es ihnen, nicht einmal Farbenlehre! Ich bitte Sie, um Gottes willen, was ist Kunst... Kunst - ich rede von Kunst, verstehen Sie? - ohne Farbenlehre? Dèr Mann sollte 'nmal in Breslau spielen! In Breslau, ich sage es Ihnen, mein lieber Herr, in Breslau...
In die stad was de tooneeldirektie 'n blauwmaandag met den schreeuwer opgescheept geweest, en men had zich zoo spoedig doenlyk van hem ontslagen.
...in Breslau, mein Verehrtester! Da würde man ihn von den Brettern...
‘Schmeissen’ meende ik in m'n onnoozelheid toen ik de litanie nog niet van-buiten kende. Maar ik vergiste my, en weldra wist ik grif wat er volgen zou.
...von den Brettern niesen und husten! Denken Sie sich 'nmal an, mein liebster Herr... aber ich sage es Ihnen unumwunden: sogar nicht einmal Farbenlehre! In Breslau würde das Publikum den Mann von den Brettern niesen, husten und speien... ja, bei Gott, auf heiligstes Ehrenwort: speien! Fortschppp... eien würde man ihn!
En, om duidelyk te maken wat-i met het woord speien bedoelde, spuwde hy dan op den grond, die tot verwondering van alle aanwezigen niet siste. Ook werd er geen brandlucht of rook bespeurd. Och, de man had zonder baat gespuwd, er vloog niets in vlam, en hyzelf bleef na z'n ontlasting van gif en gal, even nydig als tevoren. Even impotent als kun- | |
[pagina 273]
| |
stenaar ook, en ik kreeg m'n ontslag uit de betrekking van lieber, liebster en verehrtester, toen ik hem eens na zoo'n uitbersting van afgunstigen wrok, 't voorstel deed: z'n kunstbroeders, 't publiek en my met de heilryke gevolgen van z'n Farbenlehre en verdere Breslausche volkomenheden op aanschouwelyke wys in kennis te brengen.
Iets dergelyks roep ik zeker soort van lettermannen toe, die in den waan blyken te verkeeren dat hun voetstampen, spuwen, en ophemelen van vreemde of ver-afliggende en meermalen twyfelachtige verdienste, iets kan toebrengen tot staving van hùn aanspraken op lof. Heel gaarne wil ik Breslau geven wat Breslau's is, en genoegen nemen met de vereering van de - my redelyk onbekende - Farbenlehre. Meer nog: ik zal erkennen dat er geen ander licht schittert, noch schynen kan zelfs, dan 't Breslausche, en dat Farbenlehre de verhevenste van alle wetenschappen, ja de eenig-noodige wetenschap is, mits zy die hoestend en niezend en spuwend op die erkentenissen aandringen, eens metterdaad bewyzen dat het volgen van Breslausche modellen tot uitstekendheid leidt, en dat de beoefening der Farbenlehre de gaaf meedeelt, liefelyker tinten voorttebrengen dan 't geile geel dat van-oudsher de livreikleur der slaven van den nyd geweest is. Waarlyk, m'nheeren model-aanpryzers, de arme oude Vondel is er te goed toe, om door de Schmoels gebruikt te worden tot aanvulsel en surrogaat van de vieze projektielen waarmee ze trachten te schenden wat boven hen geplaatst is. Gaat de onvruchtbaarheid van die edele zielen reeds zóó ver, dat ze zelfs in de behoefte aan dàt artikel - hùn onwelriekende specialiteit toch! - niet meer uit eigen middelen weten te voorzien? Staat ons nu misschien te wachten dat ze eerstdaags...
Basta voor heden over dat onsmakelyk onderwerp! De lezer meene evenwel niet dat het uitgeput is. Tot m'n spyt is er alweer in dit hoofdstuk geen plaats voor 't beantwoorden van de vraag of Wouter Haarlem zal bereiken? M'n vraagbaak Brughman zegt dienaangaande... neen, we laten nu de letterkunde 'n oogenblik rusten. Professer maakt men my, om redenen die den lezer bekend zyn, toch niet. Ingodsnaam!
Onze Wouter en pater Jansen staan daar alzoo nog altyd te wachten by die haarlemmer-schuit. Wie 't verveelt, mag heengaan. Ik sluit m'n hoofdstuk. En ik doe dit niet zonder | |
[pagina 274]
| |
de aangename bewustheid van wèl te handelen, daar ik verneem dat het ook eens gedaan is door 'n oud schryver die model van beroep was. Dit althans wordt beweerd door 'n groot aantal even modellige andere schryvers die hem daarin onbeschroomd hebben nagevolgd. |
|