bestudeerd had, stond-i met de handen
verkeerd, zoodra de vyand tot wiens verdelging hy ambtshalve geroepen was, zich
in levenden lyve aan hem vertoonde, wat hier werkelyk 't geval bleek. De goede
pater mocht van geluk spreken dat-i, eenigszins verlegen door de verrassing, en
misschien ook weerhouden door de stoffeering van het tooneel dat byzonder
weinig op 'n biechtstoel geleek, niet terstond aan 't bedokteren ging van de
zieken die hier overvloedige blyken gaven van behoefte aan wat beterschap. De
goede man zou zeker 'n gek figuur hebben gemaakt, en dit ware jammer geweest.
Hy vernam by deze gelegenheid byna evenveel nieuws als Wouter, en ook zonder
deze overeenstemming was 't opmerkelyk in hoevéél opzichten de
indrukken die zy hier opvingen, elkander geleken. Jansen was in wereld- en
menschenkennis ongeveer blyven staan op 't standpunt dat Wouter onlangs bereikt
had, en alzoo steeds minderjarig in de boosheid gebleven. Het verschil tusschen
deze beide kinderen bestond hoofdzakelyk hierin, dat de ontwikkelende knaap
méér weten wilde en zichzelf beschuldigde van domheid, terwyl de
volwassen man heel tevreden was met z'n verstandelyke toerusting. En waarom
zoud-i niet? Hy had immers alle voorgeschreven examens achter den rug, en wist
dus precies wat er in zake zielenherderschap kon geweten worden. Z'n
tevredenheid sproot volstrekt niet uit eigenwaan voort, maar uit plichtmatig
vertrouwen op de knappe luî die verklaard hadden dat-i behoorlyk volleerd
was en raad wist met alle zonden. Hy had er latynsche getuigschriften van, met
zegels er op. Wat wil men meer?
Ik kan de meening niet deelen van sommige die beweren dat 'n
katholiek geestelyke zoo byzonder veel menschkunde zou opdoen in den
biechtstoel. Het komt me voor, dat men daarby over 't hoofd ziet hoe moeielyk
het is zichzelf te schetsen, en dat de biechteling, ook by de hoogstdenkbare
oprechtheid - volkomen oprechtheid is onmogelyk! - slechts daden en
feiten kan openbaren. Vanwaar immers zou hy de psychologische
ontwikkeling halen, die niet ontbeerd worden kan door iemand die al de
schakeeringen van de roersels zyner handelingen uit elkaar wil houden?
En vanwaar de welbespraaktheid om die duidelyk blootteleggen voor 'n ander?
Waarlyk, wie dit kan, knielt niet naast 'n biechtstoel om de geheimen
van z'n ziel toetefluisteren aan 'n priester! Niet voor dezulken is de
oorbiecht uitgevonden, en niet voor hèn wordt ze in-stand gehouden. Wie
dit betwyfelt, lette eens op den graad van verstan-