Ideën VII
(1879)– Multatuli– Auteursrechtvrij
[pagina 189]
| |
'n Moordhol. Iets over onttroonde goden, en de vermoedelyke gevolgen van hun afzetting. Uitstap op 't gebied van Liberalismus, naar aanleiding eener fraaie vertelling. Een nederlandsche bluf uit de 17e eeuw, afhankelyk gemaakt van de vraag of pater Jansen en Wouter Haarlem zullen bereiken? (Als 't hoofdstuk te lang wordt, later!)1254.Het spyt me, lezer, dat ik niet weet of ge ooit 'n protestantsch jongetje geweest zyt, en in die verheven hoedanigheid bezoeken hebt afgelegd by 'n katholiek priester? Zoo neen, dan zal 't me moeielyk vallen, u duidelyk te maken wat er in Wouter omging toen hy met den pater by de kerk was aangekomen, waarnaast of waarachter de goede man z'n verblyf hield. 't Was in 'n achterbuurt, en wie niet wist dat daar 'n kerk was, zou 't waarlyk niet geraden hebben. De katholieken verkeerden in 'n toestand van onafgesproken, of althans niet in allen opzichte wettelyk vastgestelde, onderdrukking. Ze werden geduld, maar in heel veel meer dan dàt mochten zy zich niet verheugen. Eerst in onze dagen is aan dien onaangenamen toestand 'n eind gekomen, en wel op 'n manier die 't volmaakt overtollig bewys levert van de innigheid der huwelyksliefde van 't echtpaar Mensch en Misbruik. 't Was voorzeker 'n groote onbillykheid van de Wet, verschil | |
[pagina 190]
| |
te maken tusschen burgers en burgers, naar de wyze waarop ze meenden hun God te moeten dienen. De Staat heeft daarmee niets te maken, en wel om de eenvoudige reden dat de geheele godsdienst geen onderwerp van publieke zorg wezen kan. Dit heeft het zonderling liberalismus dat sedert 'n twintigtal jaren in de mode is, niet ingezien, maar wel begreep men de billykheid van de klacht der katholieken over achteruitzetting. Wie niet gewoon was aan de inkonsekwentie van de begrippen die in parlementair geregeerde landen voor staatsmanswysheid doorgaan, zou reden hebben zich te verwonderen over de vreemde wys waarop men trachtte die onbillykheid te herstellen. De klacht van de katholieken wees met den vinger op 't geen men te weinig voor hèn deed, o ja, maar even uitdrukkelyk op wat er te veel werd gedaan voor anderen, en daarop werd niet gelet. Het erkennen van bisschoppen, van 'n gevaarlyke macht in den Staat, ware volmaakt onnoodig geweest, indien men had kunnen besluiten de officieele wyding intetrekken waaraan 't protestantismus 'n groot deel van z'n invloed ontleent. Er viel aan de Roomschen niets byzonders toetestaan, men had slechts de ongerymde voorrechten moeten vernietigen die aan ànderen werden toegekend. Er is iets komieks in de liberale rechtvaardigheid der mannen van 1848. Dat het Volk belasting opbrengt tot instandhouding van bygeloof, kan er door. Maar dat het ééne bygeloof zou bevoorrecht wezen boven 't andere... o gruwel! Van alle konkordaten schynt er geen moeielyker te sluiten dan 'n konkordaat met het gezond verstand. De gevolgen van de halfheid die ik hier bedoel, zyn treurig. Want ook in dit geval alweer, is de door den invloed der ‘principes van 1848’ bewerkte verandering 'n hinderpaal op den weg van vooruitgang. Een derde der bevolking van ons landje zou uit leedvermaak de afschaffing van staatsbemoeienis met goddienery toegejuicht hebben, en had alzoo tot bondgenoot gestrekt van 't klein getal welmeenende denkers die noch tot dat derdedeel, noch tot de protestanten behoorde. 't Gebeurt niet dikwyls dat 'n staatsman zoo'n schoone kans voor zich ziet om iets nuttigs te verrichten, en met onbeschryfelyken yver heeft dan ookThorbecke zich op 't verzuimen van die kans toegelegd. Wie thans de officieele inmenging met godsdienstzaken zou willen afschaffen, heeft àlle bisschoppen tegen zich, vooral ook de niet-katholieke, omdat ze duidelyker nog dan de anderen inzien dat hun spookgeloof niet bestaan kan zonder geldelyke ondersteuning uit de algemeene kas. Wat overigens heden nog - dat is bynadertig jaren na den triumf van 't | |
[pagina 191]
| |
liberalismus Ga naar voetnoot* - de ware beteekenis van 't woord vryzinnigheid is, kan o.a. hieruit blyken dat tot-nog-toe onder de dozynen ‘liberale’ ministers die ons gehad hebben, nog geen enkele de afschaffing van den post Eeredienst op de Begrooting heeft durven voorstellen. En meer nog: onder de honderden hoogstliberale leden die volgens ons kies-evangelie naar den Haag werden afgevaardigd om 't Volk niet te vertegenwoordigen, had geen enkele den moed op die afschaffing aantedringen. De fondsen die jaar-in jaar-uit op de Begrooting voorkomen met de speciale bestemming om de Natie te doen volharden in voorvaderlyke ylhoofdigheid, zyn bestemd op hun post te blyven als 'n schildwacht dien men verzuimde aftelossen, en de welmeenende voorbyganger die er op aandringt den verkleumden man naar huis te zenden, wordt verketterd. Toch is 't sedert eenige jaren niet meer de stem van 'n enkele die op genezing van de vreeselyke ziekte der godsdolheid aandringt, of die althans waarschuwt tegen 't bestendigen en bevorderen van dat euvel - uit de fondsen van den Staat nogal! - van alle kanten gaan er klachten op over 't stelselmatig verdommen van de menigte. We zyn vooruitgegaan, of liever - want in werkelykheid is er nog weinig veranderd - de kans wordt grooter dat de Cliques die by-afwisseling gedurende 'n week of wat Regeerinkje spelen, eens eindelyk acht zullen moeten slaan op 't geroep om wat licht. Misschien is dit wat veel gehoopt. By 'n regeeringsstelsel als 't onze kan de meest overtuigde man, voor 'n oogenblikje slechts met 'n schyn van macht bekleed, reeds daarom niets degelyks uitrichten, wyl z'n gezag zoo wankelbaar is, en hy maar weinig kans heeft morgen goed gevolg te kunnen verzekeren aan den overigens welberekenden maatregel dien hy heden zou willen voorslaan. Niets natuurlyker dan dat hy van alle po- | |
[pagina 192]
| |
gingen tot verbetering waartoe eenige continuiteit van inspanning vereischt wordt, moet afzien. De algeheele opheffing der bemoeienis van den Staat met Kerk en Godsdienst, zou in strikten zin slechts één besluit vorderen - en 't kon heel kort wezen ook! - maar 't geleidelyk en rechtvaardig ontknoopen van de banden die sedert eeuwen gelegd zyn, vereischt 'n reeks van maatregelen die geen staatsman durft overlaten aan 't beleid van de dozynen opvolgertjes waarmee hy zich dagelyks bedreigd ziet. Hy zou by tydgenoot en nakomeling verantwoordelyk gesteld worden voor de onhandigheid waarmee anderen zyn loffelyken arbeid bedierven. Gewis ware dit onrecht, maar op onrecht moet men verdacht wezen, en de Curtiussen zyn zeldzaam, vooral sedert de kloof die ten algemeenen nutte moet gedempt worden, verpest is door de miasmen der parlementery.
Nog 'n andere oorzaak staat het nemen van doortastende maatregelen in den weg. Een inderdaad vryzinnig Staatsman is 'n doorn in 't oog van voorgewende geestverwanten, van ‘liberalen’ want konservatiever volkje bestaat er niet. Hun liberalismus openbaart zich fatsoenshalve liever in 'n spiegelgevecht met Behouders, dan in 't steunen van den man die rond en eerlyk 'n meening verkondigt die... ook de hunne was, wel zeker, maar men gunt 'n ander de eer van 't vóórgaan niet. Aan deze afgunst moet 'n kleurtje gegeven worden, en ze heet dus: bezadigdheid, beleid, omzichtigheid, bedaardheid. Sommigen dalen af tot: fatsoen. Dit fatsoen zou terstond 'n andere richting aannemen als Europa 't ongeluk had Konstantyns op de troonen te krygen, die 'r belang by hadden den goden van den dag hun rug toetekeeren. Misschien ligt het in den aard der zaak dat we deze phase moeten doorloopen, maar ik hoop haar niet te beleven. 't Hofmaken aan ‘geloof’ was al misselyk genoeg. Waar 't met zedelykheid en menschenwaarde heen moet, als 't ‘ongeloof’ 'n sport wezen zal op den ladder naar welvaart en onderscheiding... neen, neen, ik hoop 't niet te aanschouwen! Gelukkig dat er weinig kans op is. Maar intusschen blyft het 'n genoegen van verdrietigen aard, vooruitgang waartenemen op 'n weg die hoogstwaarschynlyk niet dan door 'n moeras van vuil naar 'n gewenscht doel leiden kan. (427) |
|