Ideën VII
(1879)– Multatuli– Auteursrechtvrij1245b.Wouter zelf had, eenige jaren geleden nog, hiervan bewys gegeven. Wist hy niet kleur en leven meetedeelen aan 't geringste dat z'n dor leventje hem aanbood? Had hy niet op 'n benauwd achterkamertje de kracht gehad, zich 'n gansche wereld vol heerlykheid in 't aanzyn te tooveren tot eigen gebruik? Waarom kon hy dit nu niet meer?
Z'n onzalige kennismaking met 'n dozyn kwajongens was hiervan de oorzaak. De reinheid zyner ziel was besmet geworden, en dit benevelde z'n dichterblik. De voelhorens van z'n zedelykheid verloren 't vermogen om hem te waarschuwen tegen vuil, om hem den weg te wyzen naar 't verhevene. Z'n vleugelslag was verlamd, en zelfs meende hy van 't zweven àlles - tot zelfs den lust daartoe - verloren te hebben. Maar al had-i zich by nauwkeuriger zelfonderzoek kunnen opdringen - wat hy zeker beproeven zou - dat slechts aanhoudende teleurstelling de oorzaak was van z'n moedeloosheid, ik beweer dat hy den moed zou bewaard hebben indien hy zich z'n reinheid niet had laten ontrooven. Geen voorwerp kan helder terugkaatsen uit 'n verweerden spiegel, en 'n bedorven menschenziel is tot dichterlyke levensopvatting niet in-staat. Het is me zeer wel bekend - en dit moet wel, want dagelyks | |
[pagina 150]
| |
zie ik daarvan de bewyzen - dat deze waarheid door velen wordt geloochend, of althans voorbygezien. Zy is te eenvoudig, denk ik. De zoodanigen behooren, op-straffe van inkonsekwentie, de juistheid in twyfel te trekken van de zoo-even gebruikte vergelyking met 'n spiegel, en tevens de stelling aantekleven dat er zuiver water kan worden geschept uit bevuilde bron. My komen de bronnen-zelf waaruit zulke stellingen vloeien, niet zeer zuiver voor.
Wouter dan had sedert eenigen tyd het poëtizeeren verleerd. Hy durfde 't niet, omdat hy reden had zich te schamen voor 't liefelyke. Wel hygde hy soms naar 't verlorene terug, wel betrapte hy zich telkens op bittere droefgeestigheid, maar er scheen 'n stoot van-buiten-af noodig te zyn om met de vereischte kracht z'n gewaarwordingen terugteleiden in 't oude spoor. Deze stoot zou dan ook gegeven worden - wie anders dan Femke kon het doen, of iemand die zeer op haar geleek? - maar zoo ver zyn we nog niet.
Men zou zich vergissen indien men den nadeeligen invloed dien 't gezelschap van onrype deugnietjes op Wouter uitoefende, vereenzelvigde met het zoogenaamd wys-maken. Dit op-zichzelf houd ik niet alleen voor onschadelyk, maar zelfs voor gewenscht. Juist in Wouter's bespottelyke ònwysheid had de grond gelegen zyner voorbeschiktheid tot prettig-vinden van liederlyke handlichting. Ware hy opgevoed geweest door ontwikkelde ouders, die hem met wetenschappelyken ernst hadden meegedeeld wat er ten-dezen-opzichte meetedeelen valt, waarlyk hy zou geen smaak hebben gevonden in de geestigheden van àllerlaagste orde, waarmee men nu z'n zucht tot weten had geprikkeld en bedrogen. Niet kennis maakt onrein, maar 't aanhooren van vuile praat over kennis... Schande over ouders en opvoeders die hun jongeren overlaten aan 't gevaar de liefelykste geschenken der Natuur te ontvangen op 'n wys die ze tot 'n pest maakt! Ik ben zoo vry, hieromtrent te verwyzen naar 1072 en 1073 in den Vn bundel. |
|