lyke
gezelschappen waren geplaatst. Men leze de vuile
‘bruiloftsverzen’ en ‘huwelykszangen’ van onze
voorvaderen - zoo héél ver behoeft men daartoe niet terug te
gaan? - en lette op 't kwajongensachtige waarin de godvruchtige deftigheid van
die mannen by zulke gelegenheden uitspatte. En op de geestigheid! De gansche
zaak kwam altyd neer op 't niet-noemend aanduiden van geslachtsdrift,
teeldeelen en byslaap. Verder gingen de eischen van de kunst niet. De triumf
der dichters van die soort bestond in de verlegenheid der bruid, 'n
verlegenheid die natuurlyk van 'tzelfde allooi was als de geestigheid die ze
heette te veroorzaken. En dit waren dezelfde menschen wier gevoel van decentie
verbood, met kinderen over geslachtsdrift te spreken! De menschen die 't
kiescher vonden de herkomst van hun kroost te verleggen naar 't Volewyksche
galgeveld, dan door aandoenlyke eenvoudigheid 't kind eerbied inteboezemen voor
de vrouw die 't met smarte gebaard heeft!
Sedert lang peinsde ik op 'n middel om deze huichelachtige laagheid
uitteroeien, en meen het gevonden te hebben. Er moet 'n boekjen over den
byslaap geschreven worden, in den geest van Macé's
‘geschiedenis van 'n hapje brood.’ Wie er lust en
bekwaamheid toe heeft, wordt by dezen opgeroepen aan dit hoogstbelangryk
onderwerp z'n krachten te wyden. Blyft deze uitnoodiging onbeantwoord, dan zal
ikzelf het doen, doch 't ware my liever deze taak door anderen verricht te
zien. De ernstig wetenschappelyk-korrekte uiteenzetting van dit onderwerp, zou
my meer tyd kosten dan ik gevoegelyk missen kan. Ouders die volstrekt hun
kinderen willen opvoeden òf tot idioten, òf tot huichelaars,
òf tot vergroeid-hysterische wanschepsels, kunnen nu by-tyds hun
boekverkooper waarschuwen tegen 't ‘op bezien’ zenden van 't
kinderboekje dat hen bedreigt.
De anderen zyn me dank schuldig.