beelden die zy in z'n fantazie hadden opgewekt. By 't rondzien
uit z'n achterbakjen op 't rytuig, bespeurde hy geen enkel plekje waar 'n
verloren zoon 't kleinste biggetje had kunnen deelgenoot maken van z'n berouw.
Herderinnen met bebloemde hoeden, korte rokjes en roodkleurige schoenen zag hy
nergens. Geen Damon bespeelde de dwarsfluit. Geen jeugdige landbewoners dansten
op den fluweeligen grasgrond. En ook die grasgrond-zelf, met of zonder fluweel
dan, ontbrak. Overstappende op andere hoofdstukken uit de geschiedenis zyner
verbeelding, wou ook de romantische wildernis, zoo aantrekkelyk door 't
verondersteld gemis aan konventie, zich maar niet aan hem vertoonen. By 't
omslaan van 'n hoek, had de fameuze ‘britschka van papa’ byna 'n
half blinden vioolspeler overreden... was dàt de Damon dezer streken? De
ryweg was van klinkers, voethoog met aard en stof overdekt... was dàt de
fluweelen dansvloer van de landjeugd? Aan de boomen ontwaarde hy geen appel,
geen peer, geen noot, jazelfs geen kokos of broodvrucht... was dàt de
mildheid der gulle buitennatuur? En... en - komaan, hy moest zichzelf bekennen
dat-i teleurgesteld was - gedurende de reis had geen enkel aventuur de
eentonigheid van dien Haarlemmerweg opgevroolykt. Geen rad van den wagen had
willen breken, geen roover had zich vertoond... ja toch, even, iets er van. Een
bedelaar scheen aanslagen in den zin te hebben, of althans men had zich 'n
oogenblik kunnen opdringen dat-i wat anders was dan 'n vreedzame landlooper,
maar 'n nietig tikje met den zweep was voldoende om ook deze illuzie den bodem
inteslaan, en Wouter zat weer alleen met z'n soezen en z'n hoededoos. Juist was
hy aan 't bepeinzen van de vraag waarom toch iemand die 'n
‘Buiten’ bezitten kon, dat niet liever in Afrika zocht, toen
't rytuig het hek van Groenenhuize binnenreed, en voor de open
voorgalery stilstond. Pompile kwam met z'n gewone schichtigheid te
voorschyn:
- Dag, Calbb! Dag, Hersilie! Heb je soezen meegebracht? Je weet dat
mama er niet buiten kan. Hoe laat ben je-n-afgereden? Stof op den weg,
hè? Ja, veel stof. Die weg is heel stoffig, weetje! Dat komt van de
droogte. Als 't regenen gaat, zal je zien dat 't minder stoffig wordt. Zoo,
Pieterse, ben je daar? Kom er maar uit... je mag er uitkomen... stap maar op 't
wiel. Zyn dàt de soezen? Nu, houd ze maar vast tot de meid komt, want...
straks komt de meid, niet waar, Hersilie? En heeft Bonifaz z'n hobbelpaard
meegebracht? Zeg: dag, oom! 't Kan in de mangelkamer staan, of in 't
tuin-