Deze vraag gold voor 'n beminnelyke ondeugendheid. Allen begonnen
zoo hartelyk mogelyk te lachen, en de geexamineerden 't minst luid niet,
misschien wel om 't antwoorden onnoodig te maken. Pompile was grootsch op de
verrukkelyke geestigheid van z'n vrouwtje.
- Ja, ja, de kurken komen uit Spanje, verzekerde de oudeheer. Wie in
kurk doet, heeft 'n kantoor op Spanje.
- De reizigers uit Barcelona loopen 't land af, zei de familie
Krucker.
- Ja, papa, 't is 'n fameus vak, verzekerde Pompile, die de door hem
aangebrachte gasten wat wilde ophemelen.
- Och, er wordt zoo in geklad, jammerde een der Kruckers,
vreeselyk, m'nheer!
- De menschen kunnen 't kladden niet laten.
- Ze gaan in de kleinste dorpen, en bezoeken den geringsten
winkelier, m'nheer Kopperlith!
- Een nekslag voor den handel!
- Dat moesten ze niet doen. Wat zeg jy, Eugène?
- Hm, zei Eugène.
- Voor den groothandel blyft niets te verdienen, niets, volstrekt
niets! Wy, grossiers, visschen achter 't net.
- En hoe staat de wissel op Spanje?
- Och, we remitteeren gewoonlyk op Parys. Dat's makkelyker.
- Parys staat hoog, zei gister m'n boekhouder, niet waar,
Pompile?
- Ja, papa. Dieper zei dat Parys heel hoog staat.
- Papa, riep Julie, wat wil dat toch zeggen: Parys staat hoog?
Algemeen gelach om Julie's geestigheid. Pompile wreef zich de handen
van pleizier.
- Wel, dit beduidt...
- Wel zeker, 't beduidt dat...
- Men bedoelt daarmee dat de wissel hoog staat.
- De fransche wissel, weetje?
- Ah! zei Julie, als voldaan.
- Daar heb je nu, byv. Engeland, lichtte Pompile toe, Engeland staat
twaalf en drie.
- Ah, zoo!
- Juist, zoo is het! Engeland staat twaalf en drie. En
Frankryk...
- Frankryk staat zeker wel...