Ideën VII
(1879)– Multatuli– Auteursrechtvrij
[pagina 96]
| |
Alweer over 't kleine. Wouter wordt op post gezet voor de zenuwen van ‘mevrouw.’ Kent de lezer Gus Halleman nog? Verhandeling over het denken, uitloopende in 'n waarschuwing tegen het leenen van boeken aan den auteur, die ten-slotte fiasco maakt in colloquia prava.1227.Mochten sommige lezers klagen dat ik hen gedurende vele hoofdstukken reeds, byna zonder afwisseling rondleid op 'n tentoonstelling van nietigheden, dan neem ik deze klacht aan als betrekkelyke lofspraak... op die nietigheden zeker niet, maar op m'n arbeid. Een zeer groot gedeelte des levens bestaat nu eenmaal uit 'n aaneenschakeling van 't geringe. Ik zou aan de waarheid te-kort doen indien ik deze eigenaardigheid over 't hoofd zag. En aan de goede trouw, als ik 't deed om hof te maken aan iets wat met betwyfelbare juistheid ‘aristokratie van den smaak’ wordt genoemd. Ook 't woord: tentoonstellen, is my een niet ongewenschte kwalifikatie van m'n arbeid. Zeker, de artist stelt de indrukken tentoon, die hy van de wereld opving, en weergeeft in zekeren vorm... den zynen! Om evenwel ook de vele graven en markiezen onder m'n lezers tot moedhouden optewekken - onder ons gezegd, de onverzadelykste liefhebbers van zekere voornamigheid logeeren in stal of keuken - verbind ik my | |
[pagina 97]
| |
Wouter niet te laten sterven voor-i statiglyk zal geprezenteerd zyn aan 't een of ander hof. Misschien zelfs ga ik verder, en huur 'n huis voor hem op de Keizersgracht. Om de vermetelheid optedoen die voor zoo'n sprong noodig is, wacht ik 'n oogenblik van byna krankzinnige tuchteloosheid af. In kalme stemming zou 't niet lukken. Het is echter de vraag of hy - aangeland in zóó verheven sfeer - fyner dingen zal te zien krygen dan de aandoening die 't oude vygenvrouwtje bewoog ook op háár beurt 'n herodiaansche expeditie naar de derde verdieping te ondernemen en dus haar ‘handel’ overtelaten aan de bescheidenheid der voorbygangers, alleen om Wouter te beschermen tegen de al te uitgebreide muntkennis van haar kleinzoon.
Bovendien beroep ik my, wat het belang der onderwerpen aangaat, die ons op dit oogenblik bezighouden, op zekere bladzyden in den Vn bundel, waar ik iets zeide over diatomeën. Wat overigens het aristokratische van den smaak aangaat, de myne is van edel bloed. Te edel, byv. om zich aftegeven met de zeer burgerlyke voorkeur van mevrouw Kopperlith, die geen schoonheid vatte zonder goud, fluweel en aanzienlykhedens, en die dus hierin - op de naïveteit na - nog altyd op de laagte stond van 't kind Wouter. Wat my betreft, ik blyf aan redelyk goed brood de voorkeur geven boven zieke truffels. Doch, voor den honderdsten maal, niet hierin ligt het kriterium van den smaak. De eenige eisch is: waarheid! Den kunstenaar die hiernaar streeft, zal al 't andere toegeworpen worden... natuurlyk op de toejuiching der koprolithen na, die hy missen kan.
Wouter oogstte by m'nheer Dieper eenigen lof in over den uitslag van z'n tocht, en vernam tot hartsterking: ‘dat-i 't by-gelegenheid eens weer mocht doen.’ Maar Gerrit verzekerde dat het niet altyd zóó zou afloopen, wat ieder weldenkende volmaakt met Gerrit eens wezen zal.
De bezigheden die men onzen jongsten-bediende opdroeg, kwamen vrywel overeen met den voorsmaak dien hy daarvan had gekregen op den eersten dag. Kopieeren, boodschappen doen voor m'nheer Pompile, het knippen en opplakken van staallapjes, ziedaar hoofdzakelyk z'n werk, om nu niet te spreken van 't vegen op de zolders en in 't magazyn, lokalen waar, volgens m'nheer Wilkens, voor 'n jong-mensch altyd iets te leeren viel.
Het is my een gewetensplicht hier alle aanleiding tot ze- | |
[pagina 98]
| |
ker misverstand uit den weg te ruimen, dat zeer veel jongelieden welkomer wezen zou dan behoorlyk is. Ik verklaar uitdrukkelyk, geen aanmerking te maken op de soort van bezigheden die men Wouter opdroeg. Niet hierin waarlyk ligt het zwaartepunt myner aanklacht tegen zekere klasse van menschbedervers. De stalen moesten nu eenmaal uitgezocht, geknipt en opgeplakt worden, en die brieven gekopieerd... wie anders dan hy kon daarmee belast worden? En zelfs die boodschappen! Geestverheffend waren al deze werkzaamheden voorzeker niet, doch men neemt geen jongste-bediende in 'n lappenhandel, met het doel om meetewerken aan 't verheffen van z'n geest. Dit is evenmin de eisch zyner vorming, als 't in billykheid verwacht kan worden van de personen die over hem te beschikken hebben. De bekende spreuk: il n'y a pas de sot métier, il n'y a que de sottes gens acht ik hier van volkomen toepassing. Een geest die zich niet weet te ontwikkelen in-weerwil van 't handwerk, is de moeite der ontwikkeling niet waard. In-weerwil? Dit is de vraag. Juist zulke nietige bezigheden laten het denkvermogen vry. Ik meen reeds ergens gezegd te hebben dat ik jaloers was opSpinoza den brilleslyper... dien geluksvogel! Ook roerde ik in mynMattheus XIX de hier behandelde stelling aan. ‘Uit de Schrift leert men strikvragen stellen, maar er is veel antwoords in 't denken by 't spinnewiel.’ (183) Niemand staat voor 't geringe te hoog, en zeker was dit dan ook 't geval niet met onzen Wouter, die aan 't breidelen van z'n begeerten zoo byzondere behoefte had. De kwestie was of-i netjes knipte en plakte, of z'n kopie korrekt was? Hierin alleen lag z'n naastbyliggende plicht, en niet in 't onbesuisd haken naar voornamer werkkring. Schreef niet ook Jezus voor, getrouw te zyn in 't kleine?
Nog 'n andere bezigheid kwam - aanvankelyk nu-en-dan, later byna geregeld - voor Wouter's rekening. Hoe weinig er ook in de zomermaanden ‘gehandeld’ werd, toch kwam het by-uitzondering voor, dat er verzendingen moesten geschieden ‘naar buiten.’ Het ‘pakken’ van zulke goederen in grof lynwaad behoorde natuurlyk tot de funktien van Gerrit. Sedert vele jaren evenwel, had deze zich zoo geoefend in 't voorwenden van allerlei oorzaken tot onthouding van arbeid, dat men zich telkens genoodzaakt zag de hulp van Flip den kruier interoepen, en de posten die deze interventie op 't ‘weekbriefje’ te-voorschyn bracht, bezwaarden het handelsgeweten van den jongeheer Pompile. Uit eigen beweging nam Wouter, by-gelegenheid eener byzondere styfte van Gerrit's rhu- | |
[pagina 99]
| |
matiek, de paknaald ter-hand, en werd zoo geprezen over den uitslag van z'n eerste poging om dat werk te verrichten - men had het tot-nog-toe voor 'n vak gehouden dat zonder speciale opleiding ontoegankelyk was - dat de jongeheer Pompile al zeer spoedig hem gelastte de goedheid te hebben by èlke voorkomende gelegenheid als pakhuisknecht optetreden. En inderdaad, de pakken die hy vervaardigde, waren onberispelyk! Kantig van rand, plat aan de zyden, symmetrisch gebouwd - gemetseld, had ik byna gezegd - netjes genaaid, wèl bestand tegen stuwing, wentelen en nattigheid, keurig gemerkt... waarlyk, er was elegantie in de balen die Wouter pakte. En... de stevigheid! Men kon ze ‘over 'n huis gooien’ als 'n wel-ingepènd kraamkind uit de oude bakerschool. ‘Het is of-i 't al z'n leven gedaan heeft!’ betuigde zelfs m'nheer Wilkens in 'n eenzaam oogenblik van openhartigheid. En ik moet erkennen dat ook Wouter schik had in 'n bekwaamheid die hem verraste. 't Was hem 'n eerezaak dat er nooit klachten werden ingebracht over avary, noch zelfs over kreukeling, van de goederen die hy had toegerust om de wereld integaan. Deze eerzucht stond hem schooner dan wrevel, en het ware te wenschen geweest dat men niet op misdadiger wys z'n overmaat van goeden wil misbruikt had. Er werd 'n bezigheid voor hem uitgedacht... neen, 'n bezigheid was 't eigenlyk niet. Het was 'n oefening in geduld, en zelfs dit niet... een kursus in versuffing dan. Om ieder te geven wat hem toekomt zullen we maar terstond zeggen dat het vindingryk vernuft van den jongeheer Pompile zich alweer in de hier bedoelde zaak van 'n zeer gunstige zyde deed kennen. Op zekeren morgen kwam de oudeheer het kantoor binnensloffen, en onthaalde het personeel op de gewone inleiding tot z'n belangryke gesprekken:
- Zeg, Pompile, ik hoor van Gerrit dat mama weer heel erg is. - Zoo, papa? - Ja, Pompile. De juffrouw heeft hem gezegd dat mama den heelen nacht gedroomd heeft! - Dat is zeker nogal heel akelig, papa! - Ze heeft gistr'avend kreeftensla gegeten, weetje? - Zoo, papa? - En daar droomt ze zoo van. De juffrouw heeft aan Gerrit gezegd dat ze heel zenuwachtig is, byzonder erg zenuwachtig. - Dat is wel verdrietig, papa! | |
[pagina 100]
| |
- Niet waar? - Héél verdrietig! Want, papa, om u de waarheid te zeggen, de familie Krucker... - Ze kan niets verdragen. De juffrouw mag niet borduren... - Hè, papa? - Ja, zóó erg is 't! Want... het ophalen van de draad maakt zoo'n vreeselyk leven, zegt mama. - Dat is heel fameus erg, papa! Weet u wat de Pleiers zeggen, papa? Ze zeggen... - Maar, Pompile, wat zullen wy 'r aan doen? Mama lust haar portwyn ook niet meer... - Dat is wel heel ontzaggelyk treurig, papa! - En ze vraagt nu telkens madera. Ze zegt dat ze zoo zenuwachtig wordt van chocola, als ze niet terstond daarop twee glazen madera drinkt. - Zoo, papa? En vroeger, papa, werd mama zoo byzonder zenuwachtig van madera? - Zonder chocola, Pompile! De dokter zegt ook dat madera heel gezond is, maar... met chocola, altyd met chocola! En ook de chocola is niet goed voor mama... zonder madera, weetje. Maar 't helpt allemaal niet, als er zoo'n vreeselyk leven in huis is. Dat eeuwige schellen, Pompile! - Ja, papa! - De bel staat niet stil, Pompile, en mama schrikt er zoo van. - Hé, papa, daar is wel raad voor, papa! Zeg, Pieterse, jy moet eens zoo goed wezen in den kelder te gaan staan, weetje? En als er dan iemand de stoep opgaat, dan tik je-n-aan 't venster, zieje? En je ziet... wie 't is? En je vraagt wat ze willen, zieje? En als 't dan iemand voor de keuken is, dan sluit je de deur, en je gaat zeggen in de keuken, dat er... iemand voor de keuken is, weetje? En als 't voor ‘huis’ is, dan sluit je de deur, en je komt hier zeggen aan m'nheer Eugène... niet waar, Eugène? - Hm! ...dat er iemand voor ‘huis’ is, zieje? En dan zegje-n-aan m'nheer Eugène wie er is. En tegen de menschen zeg je dat mevrouw zoo ziek is, zoo byzonder erg zenuwachtig, moet je zeggen. Maar denk er aan, dat je-n-altyd de deur van den kelder sluit. Ziet u, papa, dan wordt er niet gescheld, en... als dan mama weer beter is, kan ze naar-buiten, papa. Want ik heb gister de Hockers gesproken, papa, en hun gezegd...
Lieve hemel, hoe kan ik nu weten wat de jongeheer Pom- | |
[pagina 101]
| |
pile gister aan de Hockers gezegd had? Vorder 't onmogelyke niet, lezer! Zonder nu juist te beweren dat ik geen andere bronnen raadpleeg dan Wouter's eigen gedenkschriften, spelen toch die dokumenten 'n groote rol in m'n geschiedkundige navorschingen. Geen lid van de zoo beroemde familie Hocker heeft zich verwaardigd my iets meetedeelen van 't gesprek waarop hier de jongeheer Pompile blykt te doelen. En wat Wouter-zelf aangaat, hy stond reeds lang op-post achter de glasdeur van 't magazyn, voor die teedere zoon z'n papa deelgenoot maakte van de Hockersche konfidentie. |
|