niet. Wy behoeven waarlyk geen zyden kousen aantetrekken om Wouter
te begeleiden, en ook belooft de auteur op eerewoord, dat-i de maagdeperen met
rust laten zal. Deze onthouding van prinselyke excentriciteit is te meer
gepast, omdat het perensaisoen nog niet was aangebroken. Het briefje dat Wouter
te inkasseeren kreeg, verviel op den zooveelsten van Zomermaand, of misschien
in Juli, maar zeker lang voor 't najaar. Het is den lezer bekend dat er nog
altyd één fatsoenlyke familie in de stad was, en dat alzoo het
ooft van den herfst nog aan de boomen hing, ver buiten de stad. In
zekere toekomstige kritiek op m'n werk meen ik te lezen dat dus ook de eskapade
van prinses Erika hoogst-apokrief is, een opmerking die my de welkome
gelegenheid aanbiedt, nogeens te wyzen op m'n verregaande waarheidsliefde. Waar
geen peren zyn, kan niet met peren geworpen worden. Wie dus, in-weerwil van
deze algemeen bekende waarheid, dit werpen met onmogelyk ooft als geschied
voorstelt, heeft 'n leugen gezegd. Wie leugens durft opdisschen aan een
ontwikkeld publiek, moet wel zeker van z'n zaak zyn, en zóó vast
staan in den kothurn zyner overtuiging, dat-i het steunen op kleine
waarschynlykheidjes missen kan. Alleen vervalschers zyn nauwkeurig in byzaken,
en wie zulke byzaken durft verwaarloozen met eene aan 't onbeschaamde grenzende
slordigheid, is... 'n evangelist. Ziedaar de gronden waarop de minste twyfel
aan de geloofwaardigheid van myn boodschappen - bly zyn ze niet altyd... nu ja,
maar boodschappen zyn het toch! - behoort te worden verklaard voor
godslastering. Waartoe zou het Geloof dienen, als 'n profeet, by al z'n
andere plichten, zich nog zou moeten onthouden van ongerymdheid ook? Om
'shemels-wil, lezer, ik vraag u, hoe konden er maagdeperen in Amsterdam zyn?
Met de bekende fynheid van Schriftverklaring die geenszins in-stryd is met het
geloovig aannemen der grofste ongerymdheid - wat ik in 't voorbygaan bewyzen
wilde - heeft de schrandere lezer reeds lang kunnen berekenen dat het smeerige
briefje, met welks inkasseering Wouter in den komkommertyd belast werd, geen
seizoengenoot wezen kon van zulke projektielen. Dit is ieder bekend die
verstand van ooft en komkommers heeft, handelaars in wittegrondjes-driekleur,
wysgeeren, tuinluî, e.d. De ondeugende prinses Erika had dus heel iets
anders nog begaan dan guitenstukjes of 'n buitensporigheid, ze had iets
onmogelyks verricht: 'n wonder! En zóóver had Wouter 't nog altyd
niet gebracht. Hy ging integendeel zeer gebukt onder 't gewone, en had al z'n
geestkracht noodig om niet te bezwyken onder z'n overspannen