Ideën VI
(1878)– Multatuli– Auteursrechtvrij1106.Laat ons nu de vraag anders voorstellen: is 't nuttig dat de jeugd latyn en grieksch leert?
Ik beslis alweder niet, maar beweer dat ook deze vraag ten-onrechte wordt voorgesteld als hoofdpunt van de kwestie, want... onze jeugd leert geen latyn en grieksch. Wie daartegen yvert, bestrydt 'n schim.
Twee, drie eeuwen geleden was dit anders. Toen kon de vraag te-pas komen, of dat diep inwerken in 'n zeer nauw begrensd onderdeel van de ons bekende oudheid - zèlf maar 'n onderdeel van 't geheel! - z'n nut hebben kon? Er was veel | |
[pagina 60]
| |
daar vóór, en veel daar tégen te zeggen, maar in ònze dagen behoeft men de zaak niet zoo grondig te behandelen, omdat ze niet bestaat. Wie klassieke studie in bescherming neemt, houdt zich bezig met het genezen van 'n lyk. Daarby zou niet 'n arts te-pas komen, maar 'n opwekker uit den doode. En wie ze wenscht afgeschaft te zien, kan met zwygen volstaan. Onze jongeluî, door de eischen van het leven geperst tot broodstudie, zorgen zelf wel dat ze niet te-gronde gaan aan overmaat van 't klassieke! En - evenzeer in begrypelyke overeenstemming met den maatschappelyken toestand - ook de inrichtingen van onderwys geven daartoe geen aanleiding. 't Zou al 'n koppig student moeten wezen, die zich schuldig maakte aan te veel latyn en grieksch! Zyn er zoo?
Sedert heel lang reeds ‘laaft men zich niet meer aan de bron der oudheid.’ De tyd is voorby dat 'n schryver of dichter - altyd 'n verzenmaker, natuurlyk! - niet voor vol werd aangezien voor-i was: ‘geheel doorwiekt van 't zuyver hengstensop.’ Of hiervoor iets beters in de plaats is gekomen - d. i het betere: de Natuur - laat ik nu daar. We hebben goddank niet meer noodig latyn en grieksch te verstaan, om in 't hollandsch te kunnen zeggen wat we bedoelen... Ik vergis me: wy behoeven in ons hollandsch geen - smakelooze en hinderlyke! - bewyzen te geven dat we onzen vorm ontleenden aan vreemden, voor men 't de moeite waard keurt op onze woorden acht te slaan.
Want... om dien vorm was het te doen. Dat was de bef die men voorhing, de toga dien men omsloeg, de pruik die men opzette... alles uit armoed, natuurlyk, en om de aandacht afteleiden van 't gebrek aan hemd en schoeisel.
Vorm! Al dat leenen en kopieeren van ‘klassieke’ uitdrukkingen, dat schermen met antieke goden, raakte waarlyk den inhoud niet! Integendeel. Het verving den inhoud.
‘De liefde is...
De dichter wist niet wat-i van de liefde zeggen zou. En dit hoefde dan ook niet. Als-i maar voor ‘liefde’ zette: Amor, Eros, Kupido, of: Venus' dartel wicht, dan was de lezer ‘aan de hippokreen gedrenkt’ en volkomen tevreden. En de ver- | |
[pagina 61]
| |
zenmaker, bygenaamd: Maro dan, Mantuaansche zwaan, of iets van dien aard...
't Aantal hollandsche Virgiliussen is schrikbarend!
...zoo'n knoeier kreeg 'n lauwerkrans.
Ook in den tyd alzoo, toen 't grieksch en latyn wèl inderdaad beoefend werd, zag 't er met de studie van 't klassieke - iets anders dan kopieeren! - veel slimmer uit dan men gewoonlyk meent. Indien men den invloed van de hier bedoelde schryvers ontleedt, zou men dien kunnen verdeelen in z'n betrekking tot
den algemeenen dichterlyke en wysgeerigen geest,
den grammatikalen en rhetorischen vorm,
de wyze van inkleeding der begrippen, waarby vooral de laffe mythologische persoonsverbeelding - 'n leugen steeds by 'n volk dat 'n waar geloof heeft! - haar misselyke rol speelde. (1060b) En:
de eigenlyke taalkennis.
Heel gaarne zou ik deze vier punten grondig behandelen. Maar ik mag niet. Ik moet me voor heden bepalen tot de opmerking dat alleen het laatste punt nog aan de orde is, en wel in zeer beperkten zin. Niet veel meer namelyk, dan om te dienen tot universeele terminologie in wetenschap, techniek en industrie. Zweed en Italiaan verstaan elkaar als ze spreken van parallaxis, azote, centrifugaal, lokomotief, dyspepsie, enz. Dit voordeel is niet te verachten, maar 't gaat geheel-en-al buiten Plato en Livius om.
Cicero zou raar hebben opgekeken, als men hem voorspeld had dat z'n ‘de officiis’ eenmaal 'n sport worden zou - anders niet! - om met kans op goeden uitslag 'n machinefabriek optezetten, 'n koortslyder onder-handen te nemen, of de faits et gestes van 'n nieuwen God te verkondigen.
Het doet me leed dat ik van dit onderwerp moet afstappen. Het is ryk aan stof tot opmerking. Nog dit: eerlang zal aan zeker soort van valsch klassicismus 'n byna laatste steun ontvallen. Het verlatynd Recht gaat denzelfden weg op als de theologie die ons zoolang gelatinizeerd hield.
Maar, nog-eens, dit alles heeft met studie van 't latyn en | |
[pagina 62]
| |
grieksch - ik zeg: Studie - niets te maken. Minder nog met de studie van 't Klassieke, dat in heel wat anders bestaat dan 't leeren van een paar talen, die toch altyd slechts idiomen zyn. (488)
Wie de klassieke studien, zooals die thans bestaan, uitroeit, zal niemendal verricht hebben.
De ware kwestie is: of ze zouden behooren te worden ingevoerd?
Misschien wèl. Maar dit is nu juist het punt waarover ik niet den moed heb te beslissen, en waarvan de behandeling me verder leiden zou dan ik op 't oogenblik gaan mag.
Om vals-klassisch te eindigen: o utinam... dat ik daartoe den tyd hadde! Zóó klassiek kan zich nu elke lezer ook voordoen.
Is 't wel de moeite waard ten-stryde te trekken tegen zùlke nietigheid?
Straks zal men veldtochten openen tegen overdreven eerlykheid, yver, moed, karakter, tegen de schandelyke goedkoopte van gezond voedsel...
Nogeens: o utinam! Och, of dàt noodig ware!
Voorloopig is er veel anders te doen. |
|