Ideën V
(1877)– Multatuli– Auteursrechtvrij1061a.Er is gezegd dat we eigenlyk nooit leven. ‘We hebben geleefd en zullen leven.’ Ons geheele aanzyn zou alzoo uit herinnering en verwachting bestaan. Er is waarheid in deze stelling. Maar... ook in het omgekeerde schynt iets waars te liggen. We hechten te hooge waarde aan hetheden, en laten dien tiran in de bepaling van ons oordeel 'n rol spelen die hy niet verdient. De indrukken die het tegenwoordige op ons maakt, beheerschen ons. Ze verduisteren of vervalschen den blik. Noch 't verledene, noch de toekomst is ons zóó helder, als waarschynlyk 't geval wezen zou wanneer we ons gewoon maakten aan vèr te zien, of althans ons ontdeden van de gewoonte om de voorwerpen niet anders te beschouwen dan van zéér naby. (122) Het staren op de mikroskopische waarheidjes van vandaag maakt velen tot 'n soort van Pietersens wier wachtwoord is: ‘dit of dat is nu eenmaal zoo, en daarmee uit!’ Ze behoorden te zeggen: ‘dit is nu eenmaal zoo... en zal misschien morgen anders wezen!’ Ook zy die in ouden of nieuweren tyd voor wysgeeren doorgingen, geven dikwyls blyk van niet veel dieper inzicht in de eischen van voortdurende verandering. Gewoonlyk leerden zy slechts 'n onbeteekenend klein stukje van de oneindige lange lyst der gebeurde feiten van-buiten, doch 't scheen hun niet in de natuur der dingen te liggen, dat die lyst zou worden voortgezet. Het was alsof de Wereldhistorie ophield by de verschyning van ieders ikheid. ‘Ik ben er, dus... we zyn er: de Mensheid is aangeland waar ze wezen moet... halt, Geschiedenis!’ Ga naar voetnoot* | |
[pagina 237]
| |
Wie lust heeft deze bekrompenheid van blik - gebrek aan besef van verandering! - op de daad te betrappen, lette eens op dusgenaamde staatsmannen, diplomaten. Zy maken bepalingen, en sluiten verbonden: ‘ten eeuwigen dage.’ Wel ondervinden ze telkens dat de eeuwigheid van gister zeer kort geduurd heeft, maar... die van vandaag, heusch, nu zal 't anders wezen, nu! En zóó zal 't voortaan blyven! Dat overschatte ‘nu’ slikt hen in. ‘Bestaan is: anders worden!’ Byna zonder uitzondering beseffen dit de Pietersens en die andere wysgeeren niet. In de meeste werken van de voorlichters der Mensheid vinden wy zekere pedante zelfgenoegzame berusting in de onömstootelykheid van 't nu verkondigde, van gelyke soort als die welke ons in Stoffels redevoeringen of in de uitvallen van Juffrouw Laps zoo byzonder dwaas voorkomt. Overal ontwaren we dat zy - als Houbraken, maar in omgekeerde richting - zich vergissen, en de slaapkamers der Toekomst stoffeeren met... onoogelyke meubeltjes van vandaag. Wie telt de legioenen goden en godinnen die zich de onttrooning moesten getroosten? Toch wordt elke aanranding van 'n nieuwen god, van den laatst-aangestelden god, van den god du jour, van den god der ja-zeggende meerderheid, telkens op-nieuw voorgesteld als iets ongehoords. Tòch wordt ieder die 't waagt den modernen Jupiter eens flink in 't gezicht te zien, om te onderzoeken of-i ook misschien de afgedankte Zeus van gister is, uitgemaakt voor 'n onverlaat. ‘Dat men vroeger zoo nu-en-dan eens van den eenen god op den ander sprong, nu ja... de menschen hadden toen 't ware geloof nog niet, maar wat we nu voor waar houden, nu...
Zeide ik niet dat dit “nu” alles inslikt?
...wat we nu voor waar houden, is waar, dit zeg ik!’
En als de onnoozele ‘iedereen’ dit maar geloovig nazegt, is de zaak afgedaan...
Afgedaan? Tot nader order! Dit zeg ik! |