Ideën V
(1877)– Multatuli– Auteursrechtvrij1061b.Maar zeker is 't gemakkelyker met de mode van den dag meetegaan, dan zich daartegen te verzetten. En voordeeliger ook. By sommigen geschiedt dit zonder de minste oneerlykheid. Wie niet door toevallige omstandigheden tot twyfelen wordt gebracht, of zelfs maar tot het besef der mogelykheid van twyfel, loopt onachtzaam voort in 't een- | |
[pagina 238]
| |
maal afgebakend spoor. De zoodanige is met zichzelf en anderen tevreden, en schept uit deze bron, zooal geen pozitieve kracht, dan toch 't negatieve voorrecht van kalmte. Het ‘zeker weten’ waarmee ze werden begiftigd door hun domheid, is geen geringe bezitting. En dan de kameraadschap van de velen die hun natuurlyke bondgenooten zyn! Me dunkt - en dit staat in de Schrift ook - dat men ‘met God’ zeer gemakkelyk de wereld overwinnen kan, en 't verwondert my inderdaad dat er zoo weinig geloovers - of schilders als Rafaël - koning van Afrika geworden zyn. Is dit diskretie? Wie niet dom is, niet spoedig voldaan, géén lid van de groote Hanse der luie berusters, meent gewoonlyk dat-i alleen staat, en voelt zich - in den beginne althans! - gedrukt door de pynlyke beschroomdheid die zoo verlammend werkt. De krachten zyner ziel gaan te-loor aan inwendigen stryd. Hy is hamer en aambeeld te-gelyk, en zelfs wat daartusschen ligt. Z'n vermogens slypen zich af door onderlinge wryving, tot verstomping toe. Zelfs in z'n uiterlyk voorkomen mist hy het stellige, het bestemde, het stevige, dat 'n onverdiend voorrecht geeft aan de zekerweters. Het brutaal: ‘hier ben ik!’ van den plompert qui ne doûte de rien (569, 570) klinkt in zyn mond als 'n ziekelyk vreesachtig: ‘Zou ik wel eigenlyk hier wezen?’ Of: ‘men neemt het my immers niet kwalyk dat ik misschien hier ben?’ Van de duizenden die in dezen toestand het leven intreden, blyven slechts zeer enkelen bestaan. De meesten gaan ònder in den stryd dien ze te voeren hebben, niet rechtstreeks nog met de menigte - zóó ver komen ze niet! - maar met de weifeling in hun eigen gemoed. Te ontwikkeld, of te begeerig naar ontwikkeling, om zich neerteleggen by erkende dwaling of onvoldoend gestaafde waarheid, te eerlyk om de afgoden van den dag te aanbidden zonder overtuiging, en te zwak toch om alleen te staan...
Hierin vergissen zy zich. Ze staan niet alleen, maar de een weet van den ander niet, omdat twyfelaars nooit 'n gemeente vormen.
...te schroomvallig om de vaan hunner overtuiging optesteken...
Helaas, dit kàn immers nièt! Skepticismus en Ontkenning hebben geen vaandel. Hoe zou de wapenkreet zyn van iemand wiens eigenaardigheid in afkeer van leuzen bestaat?
...te beschroomd dan om zelfs dien afkeer te erkennen, | |
[pagina 239]
| |
kunnen zy zich nergens aansluiten. Ze willen zich niet laten meesleuren met den stroom, zyn te zwak om dien te weerstaan, en worden vertreden onder de voetzolen der menigte die - omdat ze niet weet wat ze doet - wel volstrekt geen eer behaalt aan dien moord, maar toch te weinig schande! Om te beseffen wat haar hoeven hebben uitgericht...
Maar als ze dìt kon, was immers àlles anders!
Ach hoe vervelend zou 'n wereld vol wysheid zyn! Hoe eentonig! Hoe kleurloos! Hoe doodsch! En vooral: hoe onverdragelyk hemelsch! Het is begrypelyk dat de engelen dikwyls naar de aarde verlangen, om even uitteblazen van te veel volmaaktheid. Maar... maar... dit verontschuldigt de velen niet, die wreedaardig hun best doen om ons wereldje zoo ònvolmaakt te houden. Nooit nog is 'n twyfelaar vertrapt met de edelmoedige bedoeling om wat dwaling in 't leven te sparen tot amuzement van den nazaat, of om de speelplaats van die engelen niet te bederven. De onrype kandidaat-hervormer gedroeg zich links, had geen vasten tred, wist geen gebruik te maken van z'n ellebogen, struikelde, viel, gaf - in alle bescheienheid! - 'n gilletje, en... men liep over hem heen. Niets natuurlyker. Hy had maar beter moeten oppassen!
Dit zeg ik ook, in vollen ernst. Wat is, moet wezen!
Maar ook de zeldzame uitzonderingen op dit normaal verloop van 't vernielingsproces, hebben recht tot bestaan. Het gebeurt dat de beschroomde twyfelaar van vroeger, uit de eerlykheid zyner bedoelingen den moed put tot stellige ontkenning, en de kracht om staande te blyven. Het besef der verlatenheid, dat hem in den aanvang verlamde, kweekt fierheid. Baanderheer by de gratie van z'n eigen wil, houdt hy de aandringende menigte die haar afgoodjes bejammert, het vaandel voor, waarop hy in vlammende letters 't hoc signo van zyn evangelie schreef! En ze deinst!
Waarlyk, het is zeer nuttig dat er duizenden en duizenden vertrapt worden. Als de arena niet zoo bloedig was, zou m'nheer Kappelman zelf wel eens 'n lansje willen breken, en 't ware gedaan met de Ridderschap der Waarheid.
De lezer begrypt immers dat er in dit hoofdstuk geen plaats meer is voor Olivier Van Noort en de toegezegde geschiedenis van dien vlâlepel? |
|