Ideën V
(1877)– Multatuli– Auteursrechtvrij
[pagina 109]
| |
1053a.Vóór ik die pleiade van beroerdheid aantast, iets ter verschooning voor de keus van 't in dit hoofdstuk behandeld onderwerp. Sommigen meenen dat gispen my 'n uitspanning is. Deze meening is ongegrond. Veel liever richt ik m'n aandacht op iets schoons. Of 't zoo'n Bilderdyk vermaak gaf, leugens te verspreiden, weet ik niet. Maar zeker | |
[pagina 110]
| |
is 't, dat ik geen genoegen schep in 't verkondigen van bittere waarheid. Sedert honderd jaar - en langer! - is 't gemoed des Volks bedorven door ongezonde litteratuur. Er had kans bestaan dat de natuurlyke smaak die hadde afgewezen, wanneer ze niet ware gesausd geweest met 'n goddienery die den zelfstandigen denker walgt, maar by de overgroote meerderheid geldt voor 'n certificaat van zedelyke bruikbaarheid. In later studien zal ik voorbeelden geven van de verregaande liederlykheid die, zóó toebereid, met graagte geslikt werd. Ook dááraan heeft Bilderdyk zich schuldig gemaakt - en ik zal 't aantoonen - maar hy was in dit opzicht de gevaarlykste niet. Bovendien, z'n nu behandeld werk is er vry van, of nagenoeg. Doch de geslachtelyke onzedelykheid die aan 't Volk werd ingeënt, is op verre na 't schadelykst element niet van die litteratuur. Het voortdurend verkrachten van gezond verstand...
Door 't opdringen van tastbare onmogelykheden, als waarheid.
...dat gewoon maken aan leugens. Dat vermoorden van 't zedelykheid-gevoel...
Door 't leelyke voortestellen als schoon.
...dat verdooven van natuurlyk gevoel, om daarvoor 'n spookerige godsvrees in de plaats te stellen. Dat uitblusschen van 't heilig vuur waaruit de onbedorven mensch z'n sterkte put. Dat verlammen van wilskracht. Dat aandringen op berusten, dat toezeggen van bovenaardsche hulp, belooning en vergiffenis. Dat ontmannen van de karakters...
Wat toch is de Godsdienst ànders dan dit?
...zie, dit alles heeft me bedroefd en verontwaardigd. En even als Jezus roep ik den voorgangers des Volks, die zich daaraan schuldig maken, toe: wee u, adderengebroedsel! Ik neem 't de Bilderdyken niet zoozeer kwalyk dat ze leelyke verzen maakten ‘met God’ maar ik verwyt hun dat ze ‘met God’ het Volk bedrogen en bedierven. En waar ik 't geschryf van dezulken ‘uitkleed’ geschiedt dit niet omdat ik 't wroeten in die nietigheid zoo vermakelyk vind, maar om den lezer wakker te maken, en te doen acht-slaan op heel andere zaken dan gebrekkig auteurschap. Dit immers zou van al te ondergeschikt belang wezen, indien 't niet den sleutel leverde tot erger dingen. Ik verzoek den lezer hier- | |
[pagina 111]
| |
omtrent nummer 733 en eenige volgenden in den IIIn bundel nateslaan. De litterarische zotternyen liggen voor 't grypen in de werken van zoo'n grootmeester Bilderdyk! Juist andersom dan van hem gezegd wordt, had hy niet de minste heerschappy over de taal, waartoe dan ook gemoed noodig is. Telkens ontwaren we dat-i veel achterlyker was in 't bereiken van harmonie tusschen indruk en uitdrukking, dan zelfs in den leerling zou mogen geduld worden, en hy staat in dit opzicht ver beneden de meesten die in zyn tyd heetten te huisvesten op den ‘Zangberg’ zooals ze dat vry stereotiep noemden, ver beneden Feith, by-voorbeeld. Het aantoonen van z'n standpunt in dit opzicht, is 'n gemakkelyk maar vervelend werk. Toch moet ik het doen, om den weg te banen tot andere opmerkingen, of liever tot de mogelykheid dat men die opmerkingen de aandacht waard keure. We zyn zoo vastgeroest in vooroordeel - 't ophemelen van Bilderdyk en dezulken wàs 'n vooroordeel! - dat er zekere taktiek noodig is, om de boeien te doen vallen. Ziehier eenige toelichting van die taktiek. Ik hecht er sterk aan, dat men die goed begrype. Ik beweer...
De zeer oplettende lezer zal bemerken dat het thema ‘Kunst is geen Regeeringszaak’ nog geenszins is afgehandeld!
Ik beweer: Dat de toestand van ons Volk ongunstig is. Dat de oorzaken hiervan voornamelyk, en misschien uitsluitend, moeten gezocht worden op zielkundig gebied. Dat de verschynselen op dat gebied voor 'n groot deel zyn toeteschryven aan de zaden die sedert 'n eeuw - en langer misschien, maar zóó ver mag ik niet teruggaan - in de gemoederen der bevolking gestrooid zyn door Voorgangers. Onder die Voorgangers bekleedden de dichters, de letterkundigen 'n voorname plaats. Ze kunnen beschouwd worden als de Opvoeders van het Volk. Door te wyzen op de fouten die deze Opvoeders begingen, baan ik alzoo den weg tot herstel. Of althans, ik poog daardoor dien weg aantewyzen, om 't herstel mogelyk te maken. Het ontmaskeren van valsche profeten... Ziehier iets uit de Schrift. Juffrouw Laps zou er schik in hebben. En dat heb ik ditmaal ook. De passage die ik aanhaal, is 'n prachtstuk van beschryving, van naïveteit en vooral van sarkasme. |
|