926.
Ik hoop later in de gelegenheid te zyn, 't onderzoek naar het punt
van uitgang onzer zedelykheidsbegrippen voorttezetten, en zal dit waarschynlyk
in-verband brengen met het stuk over ‘Beschaving’ dat voor
den IVn Bundel van deze ideen bestemd is... indien my 't arbeiden niet
volstrekt onmogelyk wordt gemaakt. In denzelfden Bundel wensch ik nog
een-en-ander aantevullen dat aan den kommentaar op
541 ontbreekt, vooral ten-aanzien van
de beletselen die onze vrye studie in den weg staan. Blykens de
verzekering in
590, was 't my bekend dat m'n opgave van
die beletselen onvolledig was. Toch meende ik niet, me te hebben schuldig
gemaakt aan een zoo grof verzuim als me met volle recht werd onder 't oog
gebracht door den schryver van een ingezonden stuk in de Heldersche
Courant. Ik betuig voor de daarin vervatte opmerkingen des te hartelyker
m'n dank, omdat ik aan zulke medewerking van de Nederlandsche Pers niet gewoon
ben. De onmisbare weerklank waarover ik sprak in
659, wordt me hardnekkig onthouden.
Publiek schynt 'n proef te willen nemen hoe lang ik gevende blyven
kan, zonder ooit iets terug te ontvangen. Moet ik dit toeschryven aan
wreedheid, traagheid, domheid? Is het onmacht? Is 't schaamte? Of is 't van dit
alles wat: hollandisme?
Ga naar margenoot#
Ga naar margenoot#
Ga naar margenoot#
|
-
margenoot#
-
Noot van 1876. De oorzaken die de in dit
nummer aangestipte voornemens tot-nog-toe verydelden, ligten in de
laaghartigheid van 't meerendeel myner landgenooten, waarvan in den IVn Bundel
eenige staaltjes voorkomen, doch gewis de ergsten niet! Vooral betreur ik dat
me tot het afwerken van den toegezegden verderen
kommentaar op 't stuk over ‘Vrye-Studie’ geen loisir
gegund was. De lezer bedenke hoe de overgroote meerderheid van mannen en
place op kerkelyk, financieel en staat- of
letterkundig gebied, er belang by hebben my de pen uit de hand te slaan.
Maar... de velen die daartoe niet behooren, moesten dit niet zoo visschig
aanzien, dunkt me.
(Later onder de korrektie bygevoegd.) Behalve Dr.
feringa in z'n tydschrift
Vrye Gedachte, en Mejuffrouw
mina kruseman in haar kurieus
go-ahead-bundeltje: de moderne Judith, heeft voornamelyk de heer Mr.
c. vosmaer onlangs den moed
gehad dit onwaardig stilzwygen aftebreken. Een reeks keurige artikelen van zyn
hand verscheen dezer dagen in 't ‘Vaderland.’ Ik heb ze
gelezen met innige dankbaarheid, doch vooral met eerbied voor z'n karakter.
Mochten velen - als ikzelf - den my toegebrachten lof overdreven vinden -
minder overdreven toch altyd, naar ik hoop, dan den my sedert zooveel jaren
aangedanen smaad! - toch zullen de goeden onder ons aangenaam getroffen zyn
door de edelmoedige mannelykheid waarmee die schryver de handschoen voor m'n
streven en werken durft opvatten. Men zou byna wenschen langen tyd miskend te
zyn geweest, om zóó gewroken te worden door den dichter van
‘Londinias’ en der ‘Vogels
van diverse pluimage.’
-
margenoot#
-
Noot van 1876. Sedert het schryven van
bovenstaande nootjes is de byna algemeene poging om my en m'n werk
doodtezwygen, in zoover verydeld geworden, dat ten-minste
de Vorstenschool vry druk besproken is. Ik heb dit te
danken aan den vasten wil en den kunstzin van de tooneeldirektie
legras,
van zuylen &
haspels, die door goed
geslaagde opvoeringen dat stuk zoo populair gemaakt hebben, als in-verband met
den ernstigen inhoud - het spreekt immers vanzelf dat kluchten, schandaal,
politiekery en geloofszaken méér kans hebben op
algemeene belangstelling! - zoo populair dan, als in Nederland mogelyk
is. 't Is my 'n aangename taak, daarvoor die heeren en de leden van hun
gezelschap openlyk myn warme erkentelykheid te betuigen.
Moet ik nu, om m'n
landgenooten te dwingen tot wat aandacht, ook m'n andere schryvery bewerken
voor het Tooneel? Ik heb er geen lust in, en hoop nog altyd dat de
linksche oneerlykheid waarmee men in zekere kringen voorgeeft geen
kennis te dragen van m'n streven, ten-laatste zal in 't oog vallen, en bezwyken
onder de algemeene afkeuring. 't Wordt tyd dat m'n lezers zich tegen die
struisvogel-taktiek verzetten. Is 't nog noodig hier bytevoegen dat m'n klacht
over 't beoogd doodzwygen, niet ontzenuwd wordt door 'n manier van bespreking
als die welke de Van Vloten's zich veroorloven? 't Spreekt vanzelf, meen ik,
dat ik by 't aandringen op weerklank iets anders bedoelde dan laster en
scheldwoorden. Wie zedelyk, wetenschappelyk en litterarisch te laag staat om my
te beoordeelen en m'n werken te behandelen, had zonder schade voor de goede
zaak z'n mond kunnen houden, of zich blyven bepalen by 't uitgeven van
Bloemlezingen, Bakerrymen, Vondelalmanakken en Galante
dichtluimen.
-
margenoot#
- Nog iets. Ik bemerk dat ik nog altyd naliet de
lezer meetedeelen welk verzuim me door 'n medewerker van de Heldersche
Courant verweten is. Die schryver beweerde dat ikmisbruik van sterken
drank had behooren optegeven onder de beletselen die 'tonafhankelyk
streven naar waarheid, d.i. vrye studie in den weg staan. Zie, al
noemde ik alles niet, die pest had wèl genoemd
moeten worden! Nooit was 'n aanmerking gegronder dan deze, en nog altyd
verbind ik my de begane fout te herstellen, maar de zaak is te gewichtig dan
dat ik met 'n paar woorden in 'n nootje zou kunnen volstaan. Of de door
multapatior voorgeslagen
middelen praktisch zyn, kan ik nog niet beoordeelen, maar zeker is 't dat z'n
streven de medewerking verdient van ieder die 't wel meent met de mensheid. Wie
met goeden uitslag den drankduivel bestrydt, verdient 'n burgerkroon. Ik
kan me - op 't uitroeien van de geloovery na, die ook 'n soort van dronkenschap
is - geen nuttiger doelwit voorstellen.
|