541.
Niets is algemeener dan wanbegrip. Dit verschynsel laat zich
verklaren door 'n soort van kansrekening. De waarheid is één, en
't getal onwaarheden is oneindig. Wie dus eenvoudig raden zou naar de
juistheid van 'n meening, heeft zooveel kansen tegen zich, als de oneindigheid
meer is dan één.
Zoo in 's Blaue hinein raden, doen wy echter zelden. En al
doen wy het nu-en-dan, toch maken wy ons - en vooral anderen - diets dat wy
niet geraden, maar geoordeeld hebben. Het is waar dat we by dit
voorgewend oordeelen, met zwakke gegevens tevreden zyn. Ik heb
te Homburg 'n speler gekend, die op rood zette als de croupier van
den dag blond was, en op zwart, zoodra die geëmployeerde er wat donker
uitzag. Ik ben niet ver genoeg ingedrongen in de diepzinnige kansrekening van
dien wysgeer, om te weten aan welken kant hy z'n geld waagde, als de
dienstdoende priester in den tempel van 't geluk 'n grysaard was, of 'n kaal
hoofd had, maar dit is zeker, dat hy met 'n soort van minachting neerzag op de
onvoorzichtigen die ‘zonder systeem speelden’ zooals hy 't noemde.
Van veine of déveine wilde hy niets weten. ‘Il
n'y a pas de chance, zeide hy, alles is zekerheid.’ Toen-i eindelyk
décavé was - de term voor: gesprongen zyn - schreef hy z'n
te-