Ideën III
(1876)– Multatuli– Auteursrechtvrij920.Of dit Onderwys behoort tot de bemoeienis van den Staat?
Met terugzicht op 't vorig nummer, zou ik me kunnen ontslagen rekenen van 't behandelen dezer vraag. Zoolang we behebt zyn met godgeloof, komt het er waarachtig niet op aan, of de zaak tweemalen bedorven wordt, eens uit de Hemel, eens uit den Haag. Toch wil ik eenige opmerkingen meedeelen, die misschien dezen of genen op 't denkbeeld brengen zullen, dat er nogal een-en-ander te verbeteren valt in de methode van karel den grooten en de zeer godvruchtige lodewyken. Evenals in de dagen van die potentaten, bestaat er nog altyd groote behoefte aan inmenging van de Regeering. Jammer maar dat deze behoefte aan één zyde is, namelyk aan den kant van den staat zelf, die sedert onheugelyke tyden 't onderwys tot 'n regeermiddeltje gemaakt heeft. En... ziehier ons alweer aangeland in de buurt van de Mecklemburgers: maak ze unterthänig, Herr Schulmeister! Het spreekt vanzelf dat de staat zich nog altyd met het Onderwys bemoeit. Zouden de bewoners van 't dorp waarop de heer hemkes het oog heeft, zich niet schamen 'n hoofdonderwyzer in zulken toestand te brengen of te laten, indien de zorg voor de ontwikkeling van hun kinderen aan henzelf ware overgelaten? Zou niet de staat gevaar-loopen van te véél verlichting, indien 't Onderwys zich uitbreidde - of regelde althans - naar de natuurlyke behoeften van 't Volk? De inmenging van den staat kan in onze eeuw geen ander doel hebben, geen ander gevolg althans, dan de verlichting binnen | |
[pagina 355]
| |
zeer enge grenzen te beperken. De rezultaten wyzen dit uit. Wie met deze rezultaten niet tevreden is, moet aandringen op uitsluiting van de Regeering, en dit te-meer omdat - ook al ware deze meening onjuist als grondbeginsel - de personen die 'n regeering uitmaken, zelden bevoegd zyn tot het beoordeelen van wysgeerige vraagstukken. Ten-gevolge van de zotste konventien, waarin we gewoonlyk berusten om-den-wille van 'n beetje kalmte (7) is 't waarachtig niet de élite van 'n Volk die aan z'n hoofd geplaatst wordt! De Adel der Middeleeuwen was soms, vaak, zeer dikwyls, niet op de hoogte van z'n roeping, maar de stembus-aristokratie onzer dagen deugt per se niet. De kans op uitstekende voorgangers was in vroeger tyd zeer gering. Heden is ze nul. (II a, bl. 139, 140.) Is 't dus niet gevaarlyk, stem toetekennen in de allerhoogste maatschappelyke belangen, aan menschen die door de keus hunner medeburgers werden gestempeld met het brandmerk: verregaande middelmatigheid? Doch al ware dit eenmaal - by uitzondering - anders, ook dan moet de inmenging van den staat smorend werken op ontwikkeling, omdat ze altyd eenzydig is, altyd gekneld blyft in de uniform van de eeuw. Men lette eens op de door den staat geprekoniseerde wegwyzers in de dagen van de Synode. Droeg niet alles de kleur van Predestinatie en Vrye Genade Gods? Thans, en altyd, bestaan er by Regeeringen dergelyke Shibboleth's, ze mogen dan al of niet beschreven zyn. De onbeschrevene zyn de minst gevaarlyke niet. Meent men dat in onze dagen 'n medicus die de vaccinatie afkeurt, kans hebben zou op 'n leerstoel? Het eenig onderling verschil dat er tusschen hedendaagsche personae gratae bestaan kan, is te zoeken in den datum van hun aanstelling, in-verband gebracht met de oscillatien der zoogenaamd-politieke meerderheid. De oneindigheid van 't zyn, en de daaruit voortvloeiende oneindigheid van begrip en richting, zien we overal ingekrompen tot 'n armzalig op-en-neerwippen van de twee povere en meestal nog kwalyk begrepen gedachten die den heelen kathechismus der armen van geeste vullen: Liberalismus of Behoud. Men is òf 't een òf 't ander, en meent daardoor iets te zyn. In dezen nauwen kring beweegt zich alles wat van Staatswege uitgaat. Dat wil zeggen: 't beweegt zich niet. En, stilstand, dit weten wy immers, is dood en verrotting. Onze professertjes, onze meestertjes, zyn produkten uit dezelfde fabriek waarin zyzelf geroepen worden tot het voortbrengen van nieuwe produkten. Zoo gieten wy alles in één vorm, en deze vorm, is... officieel slecht. Het bewaren van onze | |
[pagina 356]
| |
oorspronkelykheid - het uitzet toch dat aan ieder wordt meegegeven by z'n intree in 't leven! - wordt hoe langer hoe zeldzamer, en wie zich daaraan schuldig maakt - er hoort moed toe, by herkules! - is 't mikpunt van al de kleine mannetjes die 'n Onderwysje knipten naar 't mikroskopisch modelletje van hun leest. Voor we den staat het recht toekennen zich te bemoeien met de allerhoogste belangen van de Mensheid, zouden wy in-allen-geval moeten aandringen op 'n geloofsbelydenis omtrent het doel dat er met Onderwys beoogd wordt? In de eerste plaats zou hierby oprechtheid kunnen gevorderd worden, 'n eigenschap die in regeeringslieden naar den tegenwoordigen trant, onbestaanbaar is. Geen Behouder durft zeggen: ‘ik begeer voor my en de mynen alleen, de soort van Verlichting die te verkrygen is met behulp van vormleer, cicero, muziek, God, geloof, fatsoen en grondbezit. De andere Verlichting, die voortvloeit uit 'n mengseltje van God en hongerlyden, is voor m'n broeders in den Heere: 't kanaille.’ En de liberalen? Ook zy hebben den moed niet, aantedringen op den voorgewenden grondslag van hun politiek geloof, op de ware gelykheid voor de wet, die bestaan zou:
òf in 't openstellen voor allen van de gelegenheid om zich naar den drang van Trieb en gaven te bekwamen,
òf in 't wegruimen van de beletselen die thans door de wet aan die natuurlyke ontwikkeling worden in den weg gelegd.
De slotsom is dat de Behouders niet behoudend zyn, en de Liberalen niet liberaal. Ons Onderwys is juist voldoende tot het vernietigen der natuurgaven van den Wilde, en belet tevens de ontwikkeling die te verwachten ware uit den boezem des Volks zelf, indien men die gaven niet had verkracht. We hebben 't Onderwys gemaakt tot 'n monopolie der half-heid, dat zich verzet tegen de wording van elk geheel. Tot 'n alleenhandel in 't gebrekkige, die de mogelykheid van volmaking uitsluit. Ga naar margenoot# |
|