komen, zonder àl te nauwkeurig te gelyken op
de voorgangers die men gister uitschold voor dompers.
Ga naar voetnoot* Ja,
onbeschaamd zyn ze wel! Want er behoort front toe, om na achttien eeuwen
moord en doodslag mèt God, nu doodslag en moord toeteschryven aan 't
afzetten van dien God. Men moet in 't oog houden dat de Commune-menschen
te Parys atheïsten waren van zeer jongen datum. Ze waren by 't
‘geloof’ opgebracht, omgeven door ‘geloof’ van jongs-af
geplaagd, gesard, gepynigd door ‘geloof.’ Meent men dat de
biologie van zóó langen tyd op-eenmaal zou veranderen in
volslagen wakkerheid? Ook de eerste bisschoppen onder de Heidenen zagen iets
door de vingers. Waarom dan nu terstond volmaaktheid te vorderen van nieuw
bekeerden, die gister nog behoorden tot de Christenkerk? Is dit niet zeer
onbillyk? Gunt de Mensheid achttien eeuwen ongeloof met
natuurstudie, o Christenen, en ziet dan eens of er nog geroofd,
gebrand, geplunderd en gemoord wordt! Achttien eeuwen? Ik vraag slechts
honderd jaren, den tyd om drie geslachten te doen rypen!
M'n verachting voor de fatsoenlyke luî die op 't oogenblik in
Frankryk baas-spelen, noopt me iets minder laag neertezien op de dryvers van de
Commune, dan ik zou gedaan hebben indien de zaak anders ware afgeloopen.
't Schynt wel of de tegenwoordige Regeering, met behulp van haar
wegloop-generaals, zich tot taak gesteld heeft den geslagen vyand te
verheerlyken door de vergelyking met de overwinnaars. Er behoort buitengewone
scherpte van blik toe, en 'n zeer onbevangen oordeel, om de oproermakers niet
voor 'n soort van groote mannen te houden, als men hen plaatst naast
thiers, favre,
trochu,
mac-mahon,
ducrot,
gallifet en konsorten. Maar ik
wil niet toegeven in dit optisch bedrog, en verklaar dat ik 't ongeloof van die
parysche raddraaiers voor 'n ongeloof de paccotille aanzie, te slecht
gekonditioneerd om op de markt der wysbegeerte als behoorlyke koopwaar te
worden uitgestald. Ik houd meer van Bellamysche onnoozelheid. Jazelfs de ongare
keulsche processie-menschen staan me nader, en zyn me liever. Wie op m'n
oordeel over zeker soort van liberalen gelet heeft, zal dit gemakkelyk
begrypen.
|
-
voetnoot*
-
Noot van 1876. Hyacinthische
zeemanschap. Toen ik deze regels schreef, wist ieder wie pater hyacinthe was, doch nu - vyf jaren later slechts
- hoort men z'n naam maar zelden noemen. Misschien is de man al vergeten,
waaraan weinig verbeurd wezen zou, daar-i een van de zeer velen is, die door
walgelyke halfwysheid de zotterny van 't ‘geloof’ in de hand
werken. Hy was 'n tydlang als mooipreeker zeer in de mode te Parys. Op-eenmaal
verzette hy zich tegen 'n paar leerstukken van de R.K. Kerk, raakte
daarover aan 't kibbelen met z'n geestelyke superieuren, en werd niet zonder
eenig schandaal op-zy gezet. Dat de zaak algemeen opzien baarde, had-i te
danken aan de eigenaardige manier waarop de europesche kranten worden
saam-geflanst. Wat in Frankryk voorvalt, is terstond evenement, omdat
het vertalen van uitknipsels makkelyker werk is dan 't leveren van nieuws uit
het binnenland, of 't bewerken van eigen stukken. Vooral in ons landje is dat
klaploopen op vreemden kost zeer in zwang. De onbeduidendste faits et
gestes van Mr... Chose worden dag-aan-dag den hollandschen lezer
opgedischt, en door dezen zonder protest aangenomen.
Die
hyacinthe, dan - de man heet eigenlyk, naar den vleesche
gesproken,loyson - is 'n knoeiertje van de niet onbekende soort. De
Paus kan niet onfeilbaar zyn, beweerde hy, en: aan priesters moest het trouwen
vrystaan. My wèl, my die niet katholiek ben. Maar wat zulke
wysheden beteekenen in den mond van iemand die terzelfder-tyd schreeuwend
verkondigt dat-i 'n ‘allergetrouwste zoon blyft van de alleenzaligmakende
Kerk’ begryp ik niet. Of liever, ik begryp 't wèl! Die m'nheer
loyson levert 'n voorbeeld
te-meer hoe sommigen - de meesten helaas! - te bekrompen zyn van karakter, en
te zwak van denkvermogen, om flinkweg 'n keus te doen tusschen gezond verstand
en autoriteitsgeloof. De uitslag is prulwerk. We zagen dit by de zoogenaamde
Hervorming in de 15e en 16e eeuw, en by 't geknoei van de modernen in onze
dagen. Dat die onnoozele loyson, in weerwil van den bystand die
hem geleverd werd door de luiheid van krantenfabrikeurs, geen blyvenden
opgang maakte, zou 'n verblydend teeken wezen, als men het verongelukken van
dat schandaaltje mocht toeschryven aan 't gezond verstand van de menigte. Maar
de eigenlyke oorzaak van z'n gebrek aan succes zal wel hierin liggen, dat z'n
afgezaagd ketterytje toevallig niet paste in de een-of-andere politieke lyst.
Des te dwazer is de rol die ook hierin alweer 'n groot deel van onze
publicisten gespeeld heeft. Die loyson moest noodzakelyk 'n
‘man van beteekenis’ wezen. We weten nu eenmaal dat de
voorgangers onzer natie gewoon zyn voetstoots plaats te geven in den ‘rei
van beroemde mannen’ aan buitenlandsche kunstenmakertjes wier geestelyke
ontwikkeling vaak minder ver gevorderd is dan we by ons te-land gewoon zyn van
de leerlingen der H.B. scholen te verwachten. Ook wallace, de ‘natuuronderzoeker’
zegge: kapellenvanger (Vgl. de noten op
227 en
289) is een ‘beroemd man.’
Deze engelsche hoogvlieger verkondigt - en nog niet eens zonder zekeren schroom
- als 'n wysgeerige waarheid van splinternieuwe vinding: ‘dat, wel
beschouwd, toch niet alles wat bestaat, om-den-wille van den mensch kan
geschapen zyn.’ Verbazend osé zeker voor 'n engelschman,
tevens lid van de high church! Maar wy, Hollanders zyn 'n beetje verder,
wil ik hopen. Althans de lezers van m'n Ideën zullen ternauwernood
begrypen hoe zùlke diepzinnighedens kunnen worden uitgevent als 'n
verschen oogst op 't gebied van wysgeerig onderzoek! Men bedenke daarby dat
die wallace, om zóó wys te worden, eerst jaren lang
moest rondreizen in Insulinde, en daar opmerken dat er ook
aan hooge boomen soms groote vruchten groeien, een
scheppings-methode die onaangename gevolgen hebben kan voor iemand die zoo'n
vrucht op z'n hoofd krygt, wat dan ook nu-en-dan gebeurt. De bekende
‘wysheid van den Schepper’ die we in onze jeugd o.a. hoorden
betoogen uit de respektieve afmetingen van pompoenen en eikels, in verband met
de hoogte waarop die dingen groeien, krygt hier van den scherpzinnigen
wallace wel-is-waar 'n geduchten knak, maar... ten-onzent waren de
eenigszins ontwikkelden voor vele jaren reeds - en zonder de minste
wereldberoemdheid! - zoo vry, de doeleindenleer (575,
839) voor 'n zotterny te houden. Moeten
we nu misschien ook van dien m'nheer loyson leeren dat de goeie Pio
nono wel eens 'n flatertje kan begaan? Straks zullen we aan Engelschen of
Franschen moeten vragen of twee maal twee wel werkelyk vier is? Door de
schuld van onze pers gelyken wy Nederlanders op zeker soort van dorpelingen die
'n stompzinnigen eerbied koesteren voor alles wat ‘uit stad’ komt,
d.i. in dit geval: uit het Buitenland. Wat elders als reklame
wordt geschreven, en dáár dan ook gewoonlyk slechts als
zoodanig wordt opgenomen, krygt de hollandsche lezer vertaald te slikken
als iets wezenlyks. Hierin en in de even boersche Kleinstädterei die
ons weerhoudt van 't waardeeren der personen die we van al te naby zien, ligt
'n groote belemmering van den vooruitgang. Om de Joden te bekeeren, had
jezus reklame in perzische kranten moeten maken. (Vgl.
Specialiteiten, 2e druk. blzz. 92, vlgg.)
|