Ideën III
(1876)– Multatuli– Auteursrechtvrij915.Ik zeide in 861: men dringe den geringen stand geen onderwys op, doch belemmere de ontwikkeling niet waar ze verlangd wordt. Dit belemmeren geschiedt. Om nu van finan- | |
[pagina 347]
| |
cieele beletselen niet te spreken, vraag ik of er niet door 't ‘geloof’ tevredenheid, berusting, nederigheid, zelfverguizing, geleeraard wordt? Is niet de heele godsdienst één wyzen op den Hemel - waar alles beter wezen zal! - om de patienten tevreden te stellen met 'n Aarde... waar op heel veel verkeerds, en 't brood duur is? De ware menschenvriend wekt op tot òntevredenheid met het gebrekkige. 't Is niet waar, dat onze funktie bestaat in lyden, torschen, hongeren, jammeren. 't Is niet waar, dat we geboren werden om 'n God te amuzeeren met onze marteling... goede domme welmeenende bellamy, dat zweer ik by open venster! Maar met minder succès dan gy, dit moet ik erkennen. Want zyzelf die 't meest lyden onder de biologie waarmee men geslaagd is hun geest te verstompen, zouden... iets dapperder dan ockerse misschien... Nu, dat ze tegen my in zweren zouden, durf ik niet verzekeren. Misschien gunden ze zich daartoe den tyd niet, omdat er haast gemaakt moest worden met het steenigen van den man die de onbeschaamdheid had hen te waarschuwen tegen bedrog. Wraak over bewezen dienst gaat nog vóór Godsdienst, naar 't schynt. Ik sprak van hongerlyden. En op den klank af, denkt men by dit woord by-uitzondering aan de armen, of aan wie als zoodanig bekend staan. Helaas, niet zy zyn de ongelukkigste slachtoffers van de godsdienst-verstomping. Een zeer groot gedeelte van onzen middelstand leeft ellendig. 't Lust me heden niet dit aantetoonen op de wyze als waarop ik in 451 't budjet van den werkman behandelde, maar wel vraag ik hoeveel levensgenot er kan plaats vinden naast dat onophoudelyk kampen om niet ondertegaan in den vreeselyken Streit um's Dasein? |
|