Ideën III
(1876)– Multatuli– Auteursrechtvrij891.Nooit iets nieuws alzoo! Toen voor 'n twintigtal jaren de zoogenaamde biologie half Europa in verbazing bracht, meenden zeer velen ditmaal wel degelyk met iets nieuws te doen te hebben. De heele zaak komt neer op 'n verdooving van 't denkvermogen. Ik erken dat deze uitdrukking niet opheldert hoe deze verdooving plaats heeft, en waag me op dit oogenblik niet aan de beantwoording van de vele vragen die na m'n zeer onvoldoende definitie met grond kunnen gedaan worden. Maar ik acht me hiertoe te-meer onverplicht, omdat we wel genoodzaakt zyn te berusten in zooveel andere verschynsels die we waarnemen, zonder dat de werking van de oorzaken duidelyk is. Indien we nooit hadden gehoord van dronkenschap, zouden we 't zeer vreemd vinden dat zekere vloeistoffen in de maag benevelend werken op de hersens, en verlammend op de beenen. De verklaring van dit verschynsel door vakmannen, zou evenzeer aanleiding geven tot nieuwe vragen, als nu myn onvolledige bepaling van 't zotte woord biologie. Ga naar voetnoot* Ik verzoek alzoo daarin voor 't oogenblik te berusten, vooral daar die aanmerkingen hier niet in verband zouden staan met het doel waarop ik in dit nummer aanleg. Ik wil namelyk pogen natesporen hoe men er in geslaagd is, ons de Geschiedenis van de schepping wystemaken. Toen ik beweerde dat die biologie volstrekt geen nieuwe zaak was - ook ik was onkundig genoeg dit 'n tyd lang te meenen - zei ik alweer iets zeer ouds. Ieder weet hoe er herhaaldelyk gewezen is op de orakels van delfi en dodona en wie met deze klassieke herinnering tevreden is, geeft blyk van meer inschikkelykheid dan my misschien te-beurt viel met m'n definitie. Ook ik gis dat er in de Oudheid misbruik zal gemaakt zyn van zoo'n dronkenschap zonder drank, maar wat we van de Orakels weten, wettigt geenszins het vermoeden dat er geestverdooving by pythonissen of priesters plaats vond. De godspraken die tot ons kwamen, zyn nogal wakker. Er is | |
[pagina 313]
| |
kunst in, en zelfs 'n gekunsteldheid die duidelyk bewyst dat er by zulke gelegenheden geen andere geesten verdoofd waren dan die van de leeken. Ga naar voetnoot* Een croesus die heel vertrouwelyk aan 't vechten gaat, omdat de priesters hem verzekerd hadden ‘dat er 'n groot Ryk zou verwoest worden’ een saul die kracht zocht by 'n dooien samuel... nu ja, dit alles bewyst dat biologie 'n oude zaak is, al vat men dit dan geheel anders op dan de gewoonte meebrengt. Toch is 't mogelyk dat men ook priesters of priesteressen krankzinnig maakte, om door 't voorbeeld de leeken te besmetten met de noodige dolheid. Uit het gebeurde met die weeskinderen ten-tyde van boerhaave, met de kinderen in de Cevennes in de achttiende eeuw, en uit ontelbare voorbeelden meer (138!) mag men besluiten dat dit zoo moeielyk niet is. En wie hierby de ziekelyke voorbeschiktheid in rekening brengt van de Croesussen en de Sauls die gek genoeg zyn om hun wysheid te komen putten uit zùlke bronnen, begrypt hoe gemakkelyk de besmetting kan worden meegedeeld. Waarlyk, 't zou de Orakels der oudheid zoo licht niet gevallen zyn, zulk volkje te genezen van z'n dolzinnigheid! Daarin ware 'n flink onderwyzer in de fysica beter geslaagd! Hoe dit alles wezen moog, toen ik voor 't eerst iets van die biologie vernam, meende ik inderdaad dat het een nieuwe zaak was. Ik werd hiervan teruggebracht door 'n inboorling van Makassar een man die nooit van grieksche orakels gehoord, en geen enkele school bezocht had.
- Ik begryp niet, toewan, waarom de heeren zoo verwonderd zyn over die perkara. Elke orang kampong kent die grappen sedert lang.
Ik onderzocht, en bevond inderdaad dat het verstompen der denkvermogens van-ouds-her 'n zeer gewoon spelletje in de indische dorpen... geweest was. Geweest! Want het bleek zóó oud, dat men zich daarmee niet meer vermaakte. Wat my nieuw voorkwam, bleek 'n versleten aardigheid te zyn | |
[pagina 314]
| |
voor m'n zeer ongeleerden bediende. Ik voelde behoorlyke schaamte. En deze verminderde niet, toen ik me herinnerde zelf voorbeelden van inlandsche biologie bygewoond, jazelfs me daarmee vermaakt te hebben, zonder achttegeven op de hooge beteekenis dezer zaak, uit 'n menschkundig oogpunt. Wanneer de lezer in Indie geweest is, zal-i misschien weten wat men daar latta noemt. Dit woord beteekent 'n ziekte of hebbelykheid van oude vrouwtjes, die zich openbaart in 't nabootsen van alles wat men haar voordoet. Men lacht, zy lachen. Men schreeuwt, zy schreeuwen. Men maakt 'n gebaar, zy apen 't na. Men werpt eenig voorwerp op den grond... klets, daar ligt alles wat de arme patiente in de hand hield. In '39 zat er op de passar Tanabang te Batavia, 'n oud vrouwtje die den kost verdiende met het blazen van figuurtjes uit gom en suiker. De stumpert was zeer handig, en leverde in tien tellen, schuitjes, hoenders, bloemen... al wat de jeugd verkoos. En duur was ze niet. Voor weinig duiten kon men allerlei fantazien bevredigen. Men had me gezegd dat die vrouw latta was, en ik nam er de proef van. Ik bestelde 't een-of-ander en wierp m'n sigaar weg op 't oogenblik toen ze my 't verlangde voorwerp overhandigen wilde. Ze smeet het op den grond, en verontschuldigde zich met 'n verdrietig: ampong toewan, nanti sa-bikin lahin. Ga naar voetnoot* Toen ik en andere omstanders hierop begonnen te lachen, lachte ze ons gillend na. Om te beproeven hoever de zinneloosheid gaan zou, wierp ik iets omhoog, en sloeg 't horizontaal weg. Oogenblikkelyk oorveegde zy haar keteltje met gesmolten gomsuiker. Iets later kwam my in de gedachte, of misschien de wel wat ruime schadeloosstelling, die haar by zulke gelegenheden door Europeanen gegeven werd, 'n rol kon gespeeld hebben in haar verbystering. Ik bewerkte alzoo dat de proef herhaald werd door 'n armen inlander van wien zy geen schadeloosstelling verwachten kon. En de uitslag was dezelfde.
Het verdient opmerking dat er door haar land- en standgenooten geen misbruik werd gemaakt van haar ziekte of hoe men 't noemen wilde. Op 'n markt in 't meer beschaafd Europa zou waarschynlyk de heele industrie van die arme artiste in zeer letterlyken zin te-gronde gegaan zyn.
Vele jaren later ontmoette ik te Menado 'n oude vrouw die aan dezelfde kwaal leed. Ze was slavin, en als zoodanig huisbediende by de achtenswaardige en gastvrye Mevr. cam- | |
[pagina 315]
| |
bier. Deze dame was vaak genoodzaakt haar gasten te verzoeken, toch vooral geen proeven te nemen met de oude nenneh. ‘Het kostte zooveel aardewerk!’ Nu, dit was de waarheid. Meer dan eens zag ik haar stapels borden op den grond werpen, als een van de aanwezigen 't in z'n hoofd kreeg iets te laten vallen op 'n oogenblik dat de oude slavin aan tafel diende. Hoe 't nu mogelyk was dat ik, later van de uit Amerika overgewaaide biologie iets vernemende, dit niet terstond in verband bracht met m'n eigen ondervinding op dit punt, begryp ik niet. Als verontschuldiging meen ik te mogen aanvoeren dat ik scholen bezocht had, en dus wel eenigszins onbekwaam gemaakt was tot het samengrypen van 't schynbaar uit-een-loopende. De zonderlinge hebbelykheid van die oude vrouwtjes was me voorgesteld als 'n ziekte - en waarschynlyk ten-rechte, daar hysterie wel de gewone rol in dit alles zal gespeeld hebben - terwyl de later toegepaste biologie doorging voor... nu ja, voor gezondheid zeker niet. Maar voor iets anders toch dan 'n erkende krankheid, dat ze toch is.
Sedert eeuwen lyden wy aan deze kwaal! We werpen weg wat anderen wegwierpen. We verdoemen wat verdoemd is, en zegenen waar gezegend wordt. We wawelen na wat ons wordt voorgezegd. We gelooven!
Och, wat al kostbaar porcelein werd en wordt er stukgeworpen door de arme latta-zieke Mensheid, die niet geregeerd wordt door 'n zachtmoedige meesteres, gelyk die slavin van de goede mevrouw cambier! De onverbiddelyke noodzakelykheid straft ons voor elke fout, onverschillig of wyzelf die begingen met boos opzet, dan of we door anderen daartoe aangedreven werden met 'n vervloekt spekuleeren op onze onnoozelheid! Wat al keteltjes met suikergom gingen te-loor en... zonder schadeloosstelling! Wordt het niet eindelyk tyd, ernstige pogingen aantewenden ter genezing van zoo'n verderfelyke kwaal? Om dit doel te bereiken moeten we acht-geven op de middelen die sedert lang werden en nog steeds worden aangewend om ons krank te maken...
Men ziet dat ik nog altyd niet ben afgestapt van m'n onderwerp: het onderwys. |
|