Ideën III
(1876)– Multatuli– Auteursrechtvrij
[pagina 316]
| |
de vlucht joeg. Ik bedoel hiermee niet, dat er in dat opzicht veel te bederven viel aan de patienten van z'n beschavingsmanie, die door sommigen heerszucht zal genoemd worden. Ik heb de oude europesche Heidenen niet gekend, en kan dus niet beoordeelen of 't biologeeren van die menschen veel borden en schotels gekost heeft. Maar wel weet ik, dat het in die donkere dagen gestrooid onkruid nog heden-ten-dage den wasdom van wat beters belemmert. Indien de beschavers van duizend jaar geleden, aan de barbaren die ze ten-onder brachten, hadden meegedeeld wat er te leeren viel van aristoteles, van plato, van socrates, van seneca... als men hun plinius, tacitus, dio cassius, suetonius had leeren verstaan... of liever: indien men met hen te-zamen zich geoefend had in Natuurkunde... waarlyk, dat zou beter vrucht hebben gedragen voor de nakomelingschap, dat is: voor ons! Want, nog-eens: wy lyden aan de gevolgen van de biologie die voor eeuwen op onze voorouders is toegepast! Meent men dat de theologen kans hadden gezien hun zotternyen aan-den-man te brengen, wanneer niet het Mensdom sedert vele geslachten ware voorbeschikt tot geloof? Wie de geschiedenis bestudeert, zal weldra begrypen dat we waarlyk geen biologische séances hoeven by te wonen, noch proeven te nemen met oude vrouwtjes op de markten, om te weten hoe zekere lieden 't aanleggen om denkvermogens te bederven en wilskracht te verlammen.
‘M'n been slaapt’ zeggen wy, als de zenuwen gevoelloos zyn geworden door lange onbewegelykheid of aanhoudende drukking.
Zoo heeft het verstand van de Mensheid sedert eeuwen ‘geslapen’ stomp-geklemd onder de nachtmerrie die de eerste ‘Beschavers’ ons op hoofd en hart wierpen! 't Monster ligt daar nog altyd, en belemmert de beweging. Zoolang we ons niet vermannen om wakker te worden, en den last van ons te werpen die den ademtocht van den geest stremt, blyven wy de slachtoffers van de sprookjes waarmee hemelgelukzoekers ons geslacht sedert eeuwen in-slaap wiegden. De zotste ongerymdheid nemen wy als mogelyk aan. De onmogelykheid zelf vinden wy allernatuurlykst. De overgang van niets op iets, stuit ons niet. Het komt ons heel verklaarbaar voor - en zelfs duidelyk! - dat 'n God sedert oneindigen tyd z'n Almacht gebruikte om zich te vermaken met... niemendal. De vraag van woutertje (ideen IIb, blz. 36) ligt voor de hand, en 't is wel zonderling dat die vraag niet meer gedaan wordt. Ik ga | |
[pagina 317]
| |
nu al den anderen onzin onzer scheppingsgeschiedenis voorby, omdat het wyzen hierop gemeenplaats werd, zonder evenwel - en dit is alweer zeer vreemd, en slechts te verklaren door den vreeselyken invloed van de biologie! - zonder den moed meetedeelen al dien onzin ruiterlyk te verklaren voor wat zy inderdaad is. Wetende dat we droomen, droomen we voort. Het al te gemakkelyk kritizeeren mag ik nu te eerder overslaan, omdat het op dit oogenblik niet zoozeer m'n doel is sprookjes te ontleden, als wel optewekken tot het verbreken van de begoocheling die ons zulke sprookjes doet aannemen als gezonde taal. Een onverschoolde knaap van tien jaar zou verbaasd staan over de zotterny die men kan wysmaken aan menschen van zes voet, met baard, knevel, maatschappelyken invloed en papa's-rang. Hy zou meenen in 'n gekkenhuis verdwaald te zyn. Om dit gekkenhuis voor 'n vergadering van verstandigen aantezien, moet men zeker soort van Onderwys genoten hebben, dat is: men moet zelf gebiologeerd zyn. M'n schaamte over de botheid waarmee ik aanvankelyk over 't hoofd zag dat de voor nieuw uitgegeven biologie 'n oude zaak was, behoorde door zeer velen gedeeld te worden. Ieder toch weet by-ondervinding, hoe byv. het lang staren op 'n enkel punt, de oogen verblindt. Hoe 't al te lang voortzetten van eentonigen arbeid ‘suf’ maakt. Hoe 't onophoudelyk voor- of nazeggen van denzelfden klank, ons in slaap wiegt. Enz. Is alzoo het prevelen van gebedjes en 't naseuren van zinnelooze liederen iets anders dan 't: ‘maak ze onderdanig, Herr Schulmeister’ van den mecklemburger edelman? |
|