Ideën III
(1876)– Multatuli– Auteursrechtvrij824.(De onzedelykheid van de beloon-theorie in de opvoeding, 561.) Ik erken dat er ditmaal konsekwentie ligt in 't schenken van 'n ‘handvol pruimen’ aan 't jongetje dat de vyf, zes pruimpjes met rust liet ‘omdat men die aan den volgeladen boom niet missen zou.’ Zeker! Zoo'n kadeau is zeer gepast voor den knaap die later met 'n hoed vol zaligheid in galop zal wegloopen na 'n deugdzaam leven. Zóó leert de kerk, zóó leert van alphen. Of zou deze konsekwentie, wel beschouwd, slechts liggen in de overeenstemming van twee even wraakbare inkonsekwentien?
Zoo is het!
Toen de Mensheid kind was, trachtten de vaderen hun bogert tegen snoeplust te beschermen door 't uitloven van premien na den dood. Deze premien waren enorm. Eeuwige za- | |
[pagina 244]
| |
ligheid voor 'n oogenblikje deugd! Welke dwaas zou dwaas genoeg zyn geen gebruik te maken van zóó voordeelige konditien? Wie zou niet als jantje... Toch leert de ondervinding dat de deugdzame Jantjes zeldzaam blyven, en dat we nog altyd, in-weerwil van 't al te gunstig akkoord, behoefte hebben aan 'n stevige heining om den pruimenbogert. Jazelfs aan voetangels, klemmen en bewaking.
Vanwaar komt dit?
Op deze vraag stel ik twee antwoorden voor. Het jantje van onzen van alphen schynt z'n papa gekend te hebben als 'n solide betaler van geleverde deugdzaamheid. De slimmert speelde 'n zéker spel. De inleg was gering - 'n oogenblikje wachtens maar! - en de winst kon hem niet ontgaan. De Mensheid echter betaalde ten-allen-tyde haar inleg - 'n zeker quantum deugd - òf met schroom òf liefst in 't geheel niet, en de oorzaak van dien onwil zal wel hierin liggen dat ze minder vertrouwen stelde op de vaderen die de premie hadden uitgeloofd. De onevenredige hoogte daarvan wekt dan ook op tot achterdocht. 't Gaat met zulke zaken als met Staatsleeningen, die minder solide zyn naarmate ze tegen lager koers worden aan de markt gebracht. (Vgl. Japansche Gesprekken in de ‘Verspreide Stukken’ blz. 113 vlgg. Uitg. 1875.) Een doode die reeds sedert eenige eeuwigheidsweken de zaligheid genoot, en zich verheugt in 't vooruitzicht op kontinuatie van hemelsch welzyn, moet erkennen dat-i goedkoop aan z'n aangename pozitie gekomen is... zóó goedkoop dat het den levende niet euvel mag geduid worden als-i twyfelt aan de prompte betaling. Indien men my zalig wou maken, zou ik bedanken uit pure bescheienheid. M'n beetje deugd - en ik vind me toch vooral niet slechter dan veel anderen - is zooveel belooning niet waard. |
|