Ideën III
(1876)– Multatuli– Auteursrechtvrij770.'t Is moeielyk ons 'n juiste voorstelling te maken van de gedachtenwisseling der menschen uit den gryzen voortyd, toen spraak-organen en denkvermogen - in noodzakelyk verband met de zeer geringe ontwikkeling van de taal - een nog wyder gaping dan thans veroorzaakten, tusschen alles wat men waarnam of wilde meedeelen, en 't weinige dat men uiten kon. Er moet 'n tyd geweest zyn, waarin kou en hitte beide met 'n gelyke interjektie - hu! of zoo-iets - werden aangeduid, en ikzelf herinner my 'n Javaan te hebben hooren klagen dat-i zich brandde, toen-i voor 't eerst 'n stukjen ys in den mond nam. Dit is zoo vreemd niet. Ik geloof niet dat één taal in 't bezit is van 'n werkwoord dat tot branden staat als vuur tot ys. Kunnen wy - begunstigd met 'n woorden-evangelie d.v. en t.w., dat allen wasdom benemen wil aan ons door eeuwen ontwikkeling zoo moeielyk veroverd beetje taal - iemand vertellen hoe 'n roos riekt? Hoe pieterselie smaakt? Kunnen wy, anders dan by zeer slordige benadering, 'n klank beschryven? Zoover zyn we nog in-lang niet. We hebben nog altyd | |
[pagina 186]
| |
iets te leeren van den genezen blinde, die den indruk welken 'n weide op hem maakte, trachtte aanteduiden door 't blazen op 'n trompet. Hy vond die groene kleur... schètterend. Ga naar voetnoot* Van stoffelyke onderwerpen overgaande op de zoo veel meer ingewikkelde aandoeningen van 't gemoed (16) wordt de onevenredigheid tusschen indruk en middelen van uiting nog grooter. |
|