16.
Als ik 't woord ‘ziel’ noem , doe ik dat by wyze van
spreken. Als ik iets stel tegenover stof, doe ik dat by wyze van spreken. Als
ik zeg ‘God’ doe ik dat by wyze van spreken.
Want ik weet niet wie God is. Ik weet niet wat ziel
is. En wat er is buiten stof, weet ik niet.