Ideën III
(1876)– Multatuli– Auteursrechtvrij762.En toch, tòch blyft het de vraag of de bittere ondervinding die-n-i by deze gelegenheid opdeed, te vergelyken is met 'n anderen indruk waaraan de publiekspreker is blootgesteld, en waarvan ik nog niets gezegd heb. Er zyn toehoorders die middel vonden den oprechten waarheidzoeker nog dieper te grieven dan door lompe plagery. Ik bedoel dezulken die schynen te laboreeren aan moreele diabetes, aan de vreeselyke ziekte die alle voedsel in suiker omzet. Ze kunnen geen woorden vinden om de moojigheid van 't gehoorde naar | |
[pagina 179]
| |
eisch te loven. 't Is schoon, heerlyk, magnifiek... Laat ons aannemen dat de arme apostel 't standpunt niet bereikte, dat ik vluchtig schetste in 640. De toejuiching verrukt hem. Z'n gemoed is opgetogen van voldoening. Er is 'n heerlyke zege behaald. Hy die in afzondering stryd voerde tegen leugen, hy die 'n veldtocht ontwierp, waarin-i poogde dat monster een van z'n duizend koppen aftehouwen, is geslaagd. By de eerste oproeping vindt z'n stem weerklank. Is 't wonder dat z'n hart dreigt te bersten van genot? Helaas! Hy weet nog niet, de onervarene, dat de groote vyand van 't menschelyk geslacht, onwaarheid, juist in zoo'n toejuichend auditorium z'n trouwsten bondgenoot heeft. Hy weet nog niet dat die onvoorwaardelyke mooivindery een van de gewoonste middelen is om z'n taal krachteloos te maken. By de eerste gelegenheid zal hem blyken dat de algemeene goedkeuring van z'n woorden, de minst-kostbare manier is om den indruk daarvan te doen verflauwen, en zoodra hy - naïf steunend op 't bondgenootschap dat zich openbaarde in zoo luid geschreeuw - z'n medestryders oproept om pal te staan in den stryd voor waarheid, ontdekt-i dat men 't zoo niet gemeend heeft. Dat mooivinden van z'n woorden was maar par manière de faire. Wat moet-i nu beoogen by 'n volgende gelegenheid? Hoort men hem zonder blyken van geestdrift aan, dan is z'n streven onmiddelyk verydeld. En in 't omgekeerd geval weet-i, door ondervinding geleerd, dat de behaalde triumf 'n neerlaag is, daar ze 't aantal vyanden, waarvan hy eenigen wenschte te verpletteren, vermeerderd heeft met zooveel leugens als er toejuichende kreten werden geuit. Deze wyze van bestryding der waarheid is hierom zoo helsch, omdat ze verraderlyk is. Wie zich aan de taak wydt het ‘Woord des Levens’ te verkondigen - onverschillig of-i z'n vermeende kennis ontleende aan mystieke bron of aan nauwgezet onderzoek van zaken die onder 't bereik vallen van z'n begrip - is 'n goed mensch. Dit toch blykt uit den aard van z'n streven. Er is iets kinderlyks in hem. Hy wantrouwt niet. Hy is 'r niet op verdacht dat de door hem bestreden vyand zich verschuilt in de gelederen van hen die hy tegen dien vyand te-wapen roept. Hy telt z'n aanhangers, waant zich sterk, neemt maatregelen, maakt plannen - alles in verhouding met de hulp waarop-i meent te kunnen rekenen - valt aan, en... bezwykt. De toejuichende ‘vrienden van gister keeren zich tegen hem. Hoe dom ook, niet waar, | |
[pagina 180]
| |
te gelooven dat ze 't meenden? Het aantal keeren dat ik op deze wyze bedrogen ben, is grooter dan ik gaarne erken. Honderd malen heb ik na 't vervullen van 'n spreekbeurt en wat daarop volgde, den slaap niet kunnen vatten uit opgetogenheid, omdat nu eindelyk... Maar ten-laatste wordt ook de allernaïfste voorzichtig. Ik weet nu wat het toejuichen van mooivinders waard is, en zal me gedragen naar die kennis. Dit is plicht. Want al schryft de liefde voor, alles te dulden, alles te vergeven, voor-zoo-ver slechts ons eigen belang werd gekrenkt, het kan toch niet geoorloofd zyn de belangen van de waarheid in de waagschaal te stellen, door haar willens en wetens overteleveren aan verraad. |
|