Ideën III
(1876)– Multatuli– Auteursrechtvrij
[pagina 75]
| |
De kunstenaar dien men bedelft onder applaus van slecht allooi, voelt zich voornamelyk hierom gekrenkt wyl ge meenen durfdet dat hy - apostel! - de valsche munt zal aannemen, waarmee ge dacht hem te bevredigen. Daarin ligt twyfel aan de echtheid van z'n geloofsbrief. Ge lastert z'n religie. Hy benydt z'n leerling dien ge uitfloot. Hy weet hoe men straks, teruggekeerd in wat men ‘wereld’ noemt - daaronder zyn wereldjes van 'n paar dozyn... bevolkingszielen - hy weet dat men hem de hand niet zal reiken, die zoo-even voor hem werd roodgeklapt. Hy weet hoe de vandaalsche lasso reeds werd geslagen om den hals van 't beeld dat 'n oogenblik geleden met zooveel vertoon van geestdrift op 'n voetstuk geplaatst is. Ga naar voetnoot* Hy weet dat de toejuichers... jaloers zyn. Jaloers, yverzuchtig, nydig op den aureool die hem omstraalt, op de eer der boodschap die hy ontving en overbracht! Jaloers op z'n onachtzaam versmaden van kleine dorpsbravigheidjes, op z'n fier alleen-staan, op z'n verwaarloozen der naaischooltucht... hy de Meester! Dat alles eischt wraak. |
|