658.
Toen ik zoo-even, namens den kunstenaar, afstand deed van elke
aanspraak op vernederende bescherming, kon de beteekenis hiervan toch niet
wezen, hem te plaatsen buiten 't gemeene Recht. Evenmin was het m'n bedoeling
hen die z'n voortbrengselen te laag waardeeren, vrytespreken van Beotische
eigenbaat. Al behoeft hy hun protektoraat niet, zy moesten wel behoefte
voelen aan de eer, dat beschermheerschap te mogen uitoefenen. 't Rechtmatig
besef hunner geestelyke minderheid zou hen verheffen, en begeerte opwekken naar
veredeling, vóór alles uitgedrukt in mildheid jegens den man die
in-staat en genegen is hen hierin tehulp te komen.
Ga naar margenoot#Ga naar margenoot#
|
-
margenoot#
-
Noot van 1874. M'n
Vorstenschool heeft me vyfhonderd gulden
opgebracht. Ik moet ronduit verklaren, Nederlanders: ‘dat ik 't er niet
voor doen kan!’ (653) Dit zal velen bevreemden,
die meenen dat het leveren van zoo 'n stuk uit schryven bestaat (30!) Reeds elders gaf ik 'n vergelyking van dat honorarium
met het aan sardou betaald kapitaal
voor z'n Rabagas. Zie hier 'n ander staaltje. Ik lees in
den Rheinischen Kurier:
Herr
adolph l'arronge
erhältt für seine neue Posse... De lezer weet
toch, hoop ik, wat 'n duitsche Posse is, en welken rang zoo'n ding in de
Letterkunde bekleedt? ...für seine neue Posse:
‘Mein Leopold’ beim Wallner-Theater in Berlin,
täglich neunzig bis hundert Thaler tantième,
nächstdem die zwanzigste Vorstelling als Benefize, welches auf 500
Thaler anzuschlagen ist. Zuversichtlich wird das Stück ein
halbes Jahr lang Tag für Tag das Repertoir des genannten Theaters
beherrschen. In Hamburg hat es ein verhälltnissmässig noch
grösseres furore gemacht, und ist auf allen Bühnen Deutschlands
und Oesterreichs zur Aufführung angenommen. 't
Honorarium voor die Posse zal dus gewis 'n millioen Thalers
te-boven gaan. 't Wordt tyd dat ik de schoenen ga poetsen van dien m'nheer
l'arronge, den potsemaker, als ik daartoe goed genoeg ben! Dat ge
u niet schaamt, Nederlanders, weet ik nu eenmaal. Maar, eilieve, gy die te arm
zyt om voortbrengsels van den geest te betalen, scheldt me niet nog bovendien
uit! En vooral spreek niet van nederlandsche letterkunde, van
nederlandschen kunstzin, van nederlandsche beschaving, e.d. Dit
klinkt àl te gek!
-
margenoot#
-
Noot van 1876. Dat de
tooneeldirektie
le gras,
van zuylen & haspels, by 't opvoeren van de Vorstenschool,
my - schoon rechtens daartoe geheel onverplicht - 'n
honorarium toekende, en dat ook m'n uitgever my deelen liet in de voordeelen
die de snel op elkander volgende herdrukken van dat stuk hem opbrachten, pleit
gewis voor de edelmoedigheid van die heeren, 't geen ik volmondig en dankbaar
erken. Maar dit verandert niets aan de waarheid dat Nederland z'n schryvers
en artisten niet behoorlyk betaalt. Om van z'n pen te kunnen bestaan, zou
'n hollandsch schryver altyd door moeten leveren. Hy heeft noch tyd tot
recueillement noch tot studie, om nu niet te spreken van z'n
behoefte aan rust. De toestand van 'n hollandsch auteur, vergeleken met dien
van 'n schryver in 't Buitenland, is armzalig. Waar 't me nu-en-dan gebeurt in
aanraking te komen met buitenlandsche letterkundigen, ben ik beschaamd de som
te noemen die m'n werk my opbrengt. Wordt de verregaande schrielheid van de
natie op andere wyze goed gemaakt? Ontvangt de auteur ten-onzent in
onderscheiding, wat hem onthouden wordt, in betaling? Geenszins!
Ook die onderscheiding bewaart men voor vreemdelingen. Schryvers van zeer
twyfelachtigen rang worden in Holland gevierd, geëerd, met open armen
ontvangen. De kranten leenen hun kolommen tot aanbeveling van allerlei gespuis
dat z'n kwakzalvery komt leveren op de Nederlandsche markt. Het Huis
Ten-Bosch staat open voor den vreemdeling. Men grist elkander de citaten
uit den mond, als ze maar dienen kunnen omdezen of genen vreemdeling te
stempelen tot 'n genie wiens woorden de kracht hebben van 'n tekst.
|