Ideën I
(1879)– Multatuli– Auteursrechtvrij443.'t Was avend geworden, en het spel der kinderen zou binnens'huis worden voortgezet. De kleine gemeente was vermoeid. Er zou verteld worden door een van de grooten. Welke ‘groote’ verdwaald was op Stad-rust, om dáár Moore's Peri en Paradys te behandelen, weet ik niet. Men zal vinden dat het niet paste by Betsy's ‘engagement’ en die liefdesmorende linnenkast. Maar evenals, volgens sommigen, ieder persoon ééns ten-minste wordt bezocht door de fortuin, zoo ook schynt er in de platste, minst dichterlyke omgeving, éénmaal althans iets voortevallen dat ‘aan wie 't vatten wil’ de gelegenheid geeft zich te verheffen boven 't alledaagsche. Eénmaal wordt den drenkeling toegeroepen: ge kùnt zwemmen, sla uw armen uit!
Zal deze of gene dien roep verstaan in m'n ideen?
De ‘groote’ volgde in z'n vertelling den engelschen dichter niet. Hy volgde een van de vele wyzen waarop de peri-legende in alle talen is bezongen, nadat ze in de gemoederen van alle volken ontstaan was. Het grondbegrip van schuld, boete, offer, verzoening en eindelyken triumf van 't goede, is diep geworteld in den menschelyken geest, omdat de Urdichters behoefte hadden aan dramatische spanning. Iedere stam had ten-allen-tyde z'n fancy-verschyning, z'n verlangen naar huis, de zucht om terugtekeeren tot vorigen heilstaat. Overal vinden wy in de herinnering een gouden eeuw die wordt aangenomen als punt van uitgang en als doel voor de toekomst tevens. Al mogen wy vaststellen dat zulke indrukken alleen bestaan in ons gemoed, en geen grond hebben in de onverbiddelyke werkelykheid, toch blyft het zeker dàt die indrukken bestaan, en wie - als ik, helaas! - de onbestreden heerschappy van 't goede voor of na ons, ontkent, moet toch toestemmen dat er naar het goede gestreefd wordt, 'tgeen op zichzelf reeds goed is. (276) Ieder volk, ieder individu, heeft eenmaal smachtend uitgezien naar 'n geliefde omikron, en 't is de schuld van den minnaar niet, dat ten-allen-tyde deze of gene priester zich vertoonde op dien roep, en met uitgestoken hand antwoordde:
- Omikron? Dat ben ik. Mag ik u zes schellingen verzoeken voor de moeite?
| |
[pagina 366]
| |
Die zes schellingen hebben veel bedorven. Want òf men betaalde die, en hield den priester in 't leven die zich voordeed als de gezochte minnares... of men werd wakker, ligtte kleed en mombakkes op, herkende den bedrieger en wierp hem ter-deure uit met de klacht: fancy heeft me bedrogen, ze zond my 'n valsche omikron!
Dat deed fancy niet, dat deed de priester om die zes schellingen. |
|