Ideën I
(1879)– Multatuli– Auteursrechtvrij276.Kranke, Volk, Mensheid... sta op naar den geest! Ruk af den halsband die u hindert! Weg met dat gewicht op uw hart. Ge zyt niet ziek, ge zoudt niet ziek wezen althans wanneer ge slechts den moed hadt uzelf te zyn! Mensch, wees mensch! Voed uw ziel met spyze, en niet met geneesmiddelen. Welke denkbeelden ge u ook vormt van uw God: ‘Hy is er niet, of Hy moet goed zyn!’ 't Is onmogelyk dat 'n almachtig vader z'n kind veroordeelt tot eeuwige krankheid. Ik weet niets van uwen God. Durft gy beweren dat myn onwetendheid Hem minder vereert dan 't ‘weten’ dergenen die Hem maken tot 'n zielenplager, tot 'n beul? Ja, en dat doen ze opdat er voortdurend werk wezen zou voor de S.S. Theologische fakulteit. ‘Nieuwe behoeften’ immers? Mensch, wees mensch! Denk als mensch. Uw denkvermogen staat in evenredigheid tot uw behoeften! Ontwikkel u als mensch. Uw vatbaarheid tot ontwikkeling staat in evenredigheid met uw behoeften! En vooral: voel als mensch... want voorwaar, uw hart zal weten wat goed en wat kwaad is, en 't duidelyk voorzeggen naar uw behoefte! Maar bederf het niet, smoor het niet, begraaf het niet onder valsche wetenschap. Er is maar één wetenschap: de kennis van de Natuur. Daartoe behooren lynen, hoeveelheden, kleuren, aandoeningen, feiten, gebeurtenissen. Daartoe behoort alles wat is. Daartoe behoort in de eerste plaats: gyzelf! Tracht goed te wezen. Denk niet dat dit valt te leeren van 'n ander. Er zyn geen reglementen van 't goede. Het staat niet beschreven in bladen of boeken... die ge ook niet verstaan zoudt, gy arme die verleerd hebt te lezen in uw eigen gemoed! Tracht goed te zyn... Wat het goede is? Meent ge die vraag werkelyk? Was 't niet om my te lokken op 't onvruchtbaar veld van spitsvondige redeneering? Deedt ge die vraag, omdat gy inderdaad weten wilt wat het goede is? Omdat ge waarlyk het goede wilt betrachten? | |
[pagina 174]
| |
Dan wensch ik u geluk! Want die vraag, gedaan op die wyze, met dàt doel... die vraag is 'n bewys dat ge weet wat goed is, dat ge reeds goed zyt, want goed zyn is: streven naar 't goede. En wie niet vraagt: ‘wat is goed?’ Of wie gelooft het te vernemen van God en goed-geleerden... Wie denkt dat anderen zullen kunnen verstaan wat hyzelf niet verstond, schoon 't luid klonk in z'n eigen borst voor-i 't liet overschreeuwen door allerlei stemmen van buiten... Wie den last zyner ziel wil werpen op de schouders van officieele ziele-pakdragers... Wie te traag, te dom, te dor is om z'n eigen hart te maken tot hoogeerwaardig en hooggeleerd... Wie z'n gemoed laat uitdrogen zooals de Indische fakirs hun arm... ter-eere van 'n God die geen vermaak schept in uitgedroogde dingen... Zoo-iemand... ja, wat zal ik zeggen tot zóó-iemand? Ei, toch iets! Als in 249, raad ik hem aan, recht boos op my te worden, opdat er beweging kome in z'n verdorden arm, en vuur - heilig of niet - in z'n uitgedoofd hart. |
|