als de menschen er over spraken - want dat deden ‘ze’
altyd - was 't uit pure jaloezie. Ook was er 'n regenbak by... en juffrouw
Karels had gezegd dat die lek was, maar dat was laster, want ieder moet zelf
weten wat-i doet, en àls je wat doet, heb je-n-altyd zoo'n gemaal met de
menschen... want 't was vooraan op d' Overtoom... en als je je
dááraan storen zou, konje nooit iets doen... en voor de kinderen
was 't 'n heele uitspanning... die juffrouw Karels moest maar letten op 'r
zelf... en als Gus jarig was, mocht-i jongeheeren vragen...
Gus werd jarig. Er zouden jongeheeren gevraagd worden, en, o geluk,
Wouter was onder de uitverkorenen.
Het zou me te vèr leiden, hier te onderzoeken wat Gus en
Franssie bewogen hun gewezen kommanditair-deelgenoot in den pepermenthandel
voortedragen tot kandidaat-feesthouder. De lyst der genoodigden werd opgemaakt
en goedgekeurd, en daar juffrouw Pieterse zich gestreeld voelde door den omgang
van haar zoon met ‘menschen die 'n buiten houwen’ werd ook van dien
kant geen bezwaar gemaakt, mits Wouter beloofde ‘heel fatsoenlyk te
wezen, zich niet vuil te maken, niet te ravotten, z'n kleeren niet te
scheuren’ en zoo-al meer. Ook zei juffrouw Pieterse ‘dat 't zoo
lief van 'r was, dat ze dit toestond, want 't was toch 'n heel ding voor 'n
kind om zoo eens uittegaan.’
Ja, Wouter zou uitgaan! Voor 't eerst uitgaan, voor het eerst eten,
drinken, zich vermaken onder 'n vreemd dak. 't Was 'n hoofdgebeurtenis in z'n
leven, en hy voelde al minder nayver op de Joden die zoo dikwyls uitgingen, en
ten-laatste zelfs nooit weer thuiskwamen.
De heugelyke middag was aangebroken. Met onbeschryfelyke fierheid
stapte Wouter de poort uit. ‘'t Was rechts, links, weer links, dan 'n
brug over, en daarna rechtuit, het kon niet missen’ had Gus gezegd. En de
tuin heette Stad-rust, dus ‘Wouter moest maar vragen, dan zou-i 't
zeker vinden.’
Dit was ook zoo. Wie voor 't eerst uitgaat, komt altyd te vroeg.
Wouter was op Stads-rust vóór de andere genoodigden, maar
Gus en Franssie ontvingen hem vry wel, en stelden hem voor aan hun ouders, die
zeiden dat Wouter 'n lief gezichtje hebben zou als-i wat minder bleek was
geweest.
De andere speelnootjes kwamen vervolgens opdagen, en 't stoeien,
draven, gooien, nam 'n aanvang, zooals dat by knapen gebruikelyk is. De pret
werd afgewisseld met wafelen en limonade ‘die heel langzaam moest
gedronken worden, omdat de kinderen zoo bezweet waren.’