404.
- Lieve god, Marianne, zet toch 't venster open!
Ach, lezer, ik heb u vergeving te vragen. Als 't niet m'n vaste
gewoonte was nooit iets doortehalen, zoudt ge de voorgaande oneerbiedige
paragrafen nooit onder de oogen hebben gekregen. Verbeeld u dat ik door
huiselyke omstandigheden - orgels, zangers, opgenomen vloerkleeden, boos humeur
van de meid, geldgebrek en dergelyke gemoeds-servituten - ben aangeland op 'n
keukenkamertje. Daar zyn de regels geschreven die u geweldig moeten hinderen,
en die onverschoonbaar wezen zouden als ik niet ware beklemd geweest tusschen
'n paar aarden potten, 'n keukenmeid en 'n bak met wortelen.
Gebrek aan ruimte, aan kalmte en aan lucht heeft zóó
nadeelig gewerkt op m'n humeur, dat ik - die anders vroolyk van aard ben, en al
m'n lezers dol lief heb - ben verleid geworden tot zwartgalligheid en
onaangename toespraak. Ik schyn niet recht by m'n zinnen geweest te zyn. Ik
veracht u in 't minst niet, ik zou lust hebben u om den hals te vliegen uit
pure genegenheid, en hoe ik u bezie van-achteren of van-voren, ik vind geen
spoor van 'n bochel. Ook was 'k nooit klerk by 'n prokureur. Ge ziet dus dat ik
niet wist wat ik zeide.
Ja, de frissche lucht heeft uw bochel afgewaaid, en ik ga wat
wandelen. Zoodra 't goed weer is, zal 'k eens 'n paar hoofdstukken schryven
à la belle étoile.